Loe de Jongs schuldbesef
Gerton van Boom, Uitgeverij Verbum, 25 april 2018
Click here for English version
Vanaf 2004 geven we de reeks Verbum Holocaust Bibliotheek uit. Dus al veertien jaar struint deze uitgever stad en land af op zoek naar nieuwe of nog niet vertaalde boeken die het uitgeven waard zijn. De focus was altijd gericht op ‘nieuw’ of ‘nog niet vertaald’. Deze niet aflatende zoektocht leverde ook een grote bibliotheek op. Immers, je moet het bredere landschap kennen dat je bewandelt. En dit landschap is wijds en onoverzichtelijk, maar ook weer niet oneindig. Een veel gehoord kritiekpunt is dat er al zoveel gepubliceerd is, alles is toch bekend en aan het papier toevertrouwd? Ja, er is veel over verschenen, heel veel, maar ik ben ervan overtuigd dat nog niet alles bekend is en het definitieve geschiedbeeld van de Holocaust niet vast staat. Immers, dit geschiedbeeld verschuift ook in en door de tijd. Over honderd jaar zullen we waarschijnlijk weer anders tegen de Holocaust aan kijken en andere (definitievere?) antwoorden geven op de vraag hoe de Holocaust heeft kunnen gebeuren. Bijvoorbeeld, het daderbeeld van Raul Hilberg is nu al aan het verschuiven naar een veel breder daderbeeld dan alleen de nazi’s en handlangers van de nazi’s. Uitgeverij Verbum heeft daarom twee relevante nieuwe Duitse titels aangekocht van de historici Götz Aly en Christian Gerlach. Maar hier wil ik een ander punt aansnijden: die grote berg literatuur die steeds groter wordt. Nadenken over deze grote berg en de strooptocht naar nieuwe titels deden het besef postvatten dat veel goede en belangrijke boeken al uitgegeven waren en al lang niet meer heruitgegeven werden. Ze zijn soms nog wel in een bibliotheek te raadplegen of misschien tweedehands te koop, maar nieuwe generaties nemen er bijna geen kennis meer van. Ook denken mensen vaak dat een bestaand boek dat niet meer opnieuw wordt uitgegeven daarom dus zijn belang heeft verloren. En dat is natuurlijk niet zo. Althans, niet altijd.
Uitgeverij Verbum heeft daarom besloten bepaalde titels te herlanceren en te actualiseren en met een nieuwe omlijsting in de etalage te zetten. Het eerste voorbeeld is de bundel van Bettine Siertsema, Eerste Nederlandse getuigenissen van de Holocaust, 1945-1946 (Verbum: Hilversum, 2018). In deze bundel worden tien eerste getuigenissen van de Jodenvervolging opnieuw te boek gesteld en voorzien van een deskundige inleiding waarom voor deze titels is gekozen.
Er zullen nog meer uitgaven volgen in dit segment. In Depot van Philips Mechanicus is een tweede voorbeeld van een boek dat blijvend heruitgegeven moest worden. Ook dit boek is, dit keer in samenwerking met Herinneringscentrum Kamp Westerbork, opnieuw spellingstechnisch afgestoft en van een nieuw jasje voorzien.
Over de boeken van bijvoorbeeld Anne Frank en Etty Hillesum hoeven we ons geen zorgen te maken, die zullen hun weg naar de lezers en nieuwe generaties blijven vinden door de onverminderde massale aandacht ervoor. Het echelon van minder bekende auteurs heeft (onterecht) meer moeite de media-aandacht te behouden, als ze die al kregen. Het begint al bij de dagboeken van David Koker, die wel worden herdrukt maar de Engelstalige, wetenschappelijke (geannoteerde) versie komt in Nederland maar niet van de grond.
De boeken van Hans Wielek, Sam de Wolff, Eddy de Wind en E.A. Cohen (om er slechts een paar te noemen) verdienen ook hernieuwde aandacht. De interesse voor deze titels is tanende door gebrek aan belangstelling van de kant van uitgevers voor deze titels. En ja, het moet gezegd worden, deze selectie is meer voortgekomen uit geschiedkundige overwegingen dan commerciële. De literaire kwaliteiten van Anne Frank, Etty Hillesum, Philip Mechanicus en David Koker (ik ben niet volledig in deze opsomming) worden over het algemeen hoger aangeslagen, maar historiografisch doen de andere auteurs van het eerste uur niet voor hen onder.
*
Bovenstaande betreft evenwel een deel van de Holocaustliteratuur; het segment van de autobiografieën, herinneringen en memoires. Maar hoe is het gesteld met de Nederlandse professionele geschiedschrijving? In een eerder essay heb ik daar al iets over gezegd. Na Loe de Jong is de professionele geschiedschrijving een andere weg ingeslagen. Na de overzichtswerken (Abel J. Herzberg, Jacques Presser en Loe de Jong) heeft de geïnstitutionaliseerde geschiedschrijving zich in toenemende mate gespecialiseerd in lijvige deelstudies. Stuk voor stuk noodzakelijk, nuttig en interessant, maar het grote lezerspubliek duikt minder gauw in bijvoorbeeld een gedetailleerde wetenschappelijke studie over de rol van het notariaat bij de Shoah in Nederland van 600 bladzijden (Raymund Schütz, Kille mist). Of in een wetenschappelijk verantwoorde vergelijking tussen Nederland, België en Frankrijk van 1050 pagina’s (Pim Griffioen & Ron Zeller, Jodenvervolging in Nederland, Frankrijk en België). Goede, doorwrochte en belangwekkende studies, maar het brede publiek haakt af. Eén van de weinige wetenschappelijk verantwoorde boeken die wel een groter publiek bereikte, was de studie van Bart van der Boom (‘Wij weten niets van hun lot.’ Gewone Nederlanders en de Holocaust), maar zijn boek heeft ook veel discussie opgeleverd.
Een nieuw Nederlands overzichtswerk na Loe de Jong is er nooit gekomen. Loe de Jong publiceerde in 1988 zijn laatste passages over de Jodenvervolging in Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, een boekwerk waar hij in 1967 aan begon. Daarna heeft, zoals gezegd, geen Nederlandse historicus het meer aangedurfd om een algemeen overzichtswerk te schrijven over de Jodenvervolging in Nederland. Niemand heeft het aangedurfd om de grootmeester te overtreffen of uit te dagen, of aangedurfd hiertoe een poging te doen. Afgelopen weken verscheen het boek Veel valse hoop. De Jodenvervolging in Nederland 1940-1945 van Katja Happe, dat kwalificeert als een overzichtswerk, maar zij is een Duitse. Het op één na laatste overzichtswerk van de Engelsman Bob Moore (Victims and Survivors: The Nazi Persecution of the Jews in the Netherlands 1940-1945) stamt uit 1997. Dus de laatste twee overzichtswerken over de Jodenvervolging in Nederland zijn van de hand van twee buitenlanders. Zij hebben het wel aangedurfd. Maar is het wel een kwestie van durf?
Maar dit alles overpeinzend: wie heeft Het Koninkrijk of alle passages over de Jodenvervolging van Loe de Jong überhaupt helemaal gelezen? Wie heeft zijn geschiedbeeld van de Jodenvervolging overzichtelijk op zijn netvlies? Hij heeft een groot en omvangrijk werk nagelaten, maar wie heeft daar op handzame wijze toegang toe? In combinatie met de geplande revival van belangrijke dagboeken en memoires heeft Uitgeverij Verbum bij het niod het idee geopperd om de relevante passages over de Jodenvervolging uit Het Koninkrijk te bundelen en handzaam beschikbaar te maken. Ik heb hierover op 8 april 2016 toen een eerste e-mail gestuurd naar de interim-directeur Wiechert ten Have. Hij antwoordde per omgaande mail: ‘Dat is een interessant idee. Je bent aan het goede adres. Wel ga ik dit hier overleggen met de specialisten op dit gebied. Inhoudelijk is mijn eerste gedachte dat de teksten vanzelfsprekend wetenschappelijk hier en daar verouderd zijn. Natuurlijk zijn ze informatief en deel van een monument! Een goede inleiding zou dus inderdaad nodig zijn. Wellicht ook wat nadere toelichting.’
En aldus werd een project geboren. Wiechert ten Have werd enige tijd later opgevolgd door Frank van Vree en ook hij toonde zich geïnteresseerd. Voordat we van start konden gaan heb ik toestemming gevraagd aan de nabestaanden van Loe de Jong en ook zij waren voorstander van de geselecteerde heruitgave. Aan het werk dus!
Ongeveer twee jaar later is Jodenvervolging in Nederland, 1940-1945, twee delen, gereed, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het een groot en loodzwaar project was. Ik zal u besparen welke praktische problemen we hebben moeten overwinnen. Een van de grootste obstakels was de omvang. Ruim 2750 bladzijden telt het boekwerk. Een dergelijk boekwerk heeft Uitgeverij Verbum niet eerder uitgegeven. Een eerder, ook megalomaan project (voor een uitgeverij met de omvang van Verbum) was de vertaling van het magnum opus van Raul Hilberg, de grondlegger van de Holocaustgeschiedschrijving die nog steeds als toonaangevend gelezen en bestudeerd wordt en niet gauw zal verouderen. De vernietiging van de Europese Joden van Raul Hilberg was een driedelig werk van circa 1550 bladzijden. Loe de Jong was bijna het dubbele! (We voelen het nog steeds in de rug.)
In veel andere opzichten is het werk van Loe de Jong (dus sinds lang verstopt in Het Koninkrijk) vergelijkbaar met het werk van Raul Hilberg. Het was (is?) trendsettend, toonaangevend en nog niet overtroffen. Dat zijn natuurlijk grote woorden, waar deskundigen graag iets op zouden willen afdingen, maar slechts ten dele hierin zullen slagen. Ik zal hier evenwel geen analyse geven van de overeenkomsten tussen Loe de Jong en Raul Hilberg. Laat ik me hier beperken tot de constatering dat Loe de Jong het werk van Hilberg goed kende. Hilberg was een van de weinige historici op het gebied van de Holocaust die intensief door Loe de Jong is gelezen, geciteerd en gewaardeerd. Dus in de Nederlandse context hebben de twee een band en het was dus voor ons logisch dat deze twee bij eenzelfde uitgevershuis onderdak geboden zouden worden, ondanks het feit dat Uitgeverij Verbum qua bezetting eigenlijk te klein is voor dergelijke grote projecten.
*
Loe de Jong heeft in Het Koninkrijk in aanvang niet beoogd een zelfstandig werk over de Jodenvervolging te schrijven. Zijn beschrijving en analyse waren ingebed in het bredere verhaal van Nederland in de Tweede Wereldoorlog. Loe de Jong heeft over de Jodenvervolging dus ook niet zo’n brede analyse gegeven van het ontstaan en de oorzaak van de Shoah. Als zelfstandig werk zou het boek er dan ook anders uit hebben gezien, maar ik ben ervan overtuigd dat zijn motivatie en zijn oordeel dezelfde zouden zijn geweest. Het was ook wel altijd de wens geweest van Loe de Jong om er een zelfstandig werk van te maken, maar daar is het helaas niet eerder van gekomen.
Over zijn motivatie lezen we op pagina 2452 (hoofdstuk 19, ‘Hulp aan Joodse vluchtelingen’ – Ja, laten we maar direct wennen aan de nieuwe verwijzing en annotatie…) het volgende:
‘Ik heb, vind ik nu, te veel aan die eindoverwinning, te weinig aan de Joden gedacht. Ik heb, vind ik nu, mij met die Joden te weinig verbonden gevoeld en getoond.’
Door schuldbesef is dus het thema voor Loe de Jong loodzwaar geworden. Ook natuurlijk omdat hijzelf veel directe familie is kwijtgeraakt, waaronder zijn ouders en zijn tweelingbroer Sally.
Maar schuldbesef is één kant van de medaille. De andere kant van deze medaille is zijn oordeel. De boosdoeners en eindverantwoordelijken waren natuurlijk de Duitsers (of beter misschien: de nazi’s), maar de ‘grote held’ van zijn verhaal (elk verhaal heeft een ‘held’) is geen nazi (die waren veelal instrumenteel, soms intrinsiek fanatiek verdorven) maar een Nederlandse Jood, David Cohen, de voorzitter van de Joodse Raad. Op Abraham Asscher, medevoorzitter van de Joodse Raad, reageerde Loe de Jong doorgaans minder fel en afkeurend.
In zijn inaugurale rede van 21 september 1967 [‘Een sterfgeval te Auswitz’ voorzien van een deskundige inleiding door Boudewijn J. Smits – ‘Loe de Jongs loodzware thema’ – dit boekje heeft Uitgeverij Verbum als randprogrammering bij Jodenvervolging in Nederland opnieuw uitgegeven] voert Loe de Jong David Cohen in de allereerste zin op. Cohen en de Joodse Raad zaten hem hoog.
‘Wat men van het beleid van die Joodse Raad vernam of zag, versterkte het beeld van de onderdanige, serviele, laffe Jood.’ (pagina 1314, hoofdstuk 12, ‘Laatste fase van de Jodenvervolging’) Nauwgezet en omstandig fileert Loe de Jong het (achteraf) desastreus gebleken werk van de Joodse Raad. Cohen c.s. waren aanhanger van de door de Joodse Engelandvaarder R.A. Levisson eens geciteerde Bijbelspreuk uit Prediker: ‘Beter is een levende hond dan een dode leeuw.’ (pagina 2009, hoofdstuk 16, ‘Gedeporteerde Joden’) Dat was het beleid van de Joodse Raad: meeveren en meebuigen om erger te voorkomen in de veronderstelling (of hoop) dat de oorlog snel afgelopen zou zijn. Maar dat beleid heeft rampzalig uitgepakt. Om te beginnen heeft het de solidariteit binnen en buiten de groep verbroken. Binnen – door een bepaalde geselecteerde groep van Joodse Raad-leden trachten te beschermen tegen deportatie waarbij de arme Joden zonder vitamine-R (relaties) eerder kansloos waren. Cohen sprak van het zo lang mogelijk behouden van de belangrijkste mensen (Loe de Jong, ‘Een sterfgeval te Auswitz’, p. 31). Buiten – omdat het de buitenwereld toonde dat de Joden zelf er vrede mee zouden hebben. Waarom moeten wij, niet-Joden, de Joden helpen als zij zelf akkoord gaan met hun uitsluiting en daar zelf instrumenteel aan meewerkten? ‘De passiviteit in het Joodse milieu heeft in de loop van 1941 de passiviteit van het niet-Joodse in de hand gewerkt.’ (pagina 1259, hoofdstuk 11, ‘Deportaties, derde fase’) Dat was de redenering.
Daarnaast heeft het meewerken door de Joodse Raad het gevoel van eigenwaarde ernstig gefrustreerd. Beter een levende hond dan een dode leeuw? Dit was de eeuwenlange houding van de getto-Jood en deze houding heeft het antisemitisme nooit succesvol kunnen bestrijden, eerder in de hand gewerkt. De echte held van Loe de Jongs analyse is mr. L.E. Visser, de Joodse voorzitter van de Hoge Raad, die na zijn gedwongen ontslag (geen enkele hulp van mede-Hoge Raad-leden), predikte dat Joden principieel niet mochten samenwerken met de nazi’s omdat dat tot niets anders zou leiden dan verlies van alles inclusief eigenwaarde. Hij was ervan overtuigd dat alleen een principiële houding van non-collaboratie soelaas zou kunnen bieden. Hij was de tegenstander van Cohen en zijn Joodse Raad, maar hij bleef een roepende in de woestijn. Hij doorzag de smerige verdeel- en heerspolitiek van de nazi’s, maar de meesten hoopten in dit schaakspel er toch zelf goed uit te kunnen springen, de door het bestuur van de Joodse Raad geprotegeerde groep bevoorrechte gegoeden voorop. Loe de Jong spreekt van een ‘gewapende vrede’ tussen Cohen en Visser. Loe de Jong: ‘…, drong zich steeds sterker de overtuiging op dat de Joodse Raad afgleed naar een dienstbaarheid aan de bezetter die volstrekt in strijd was met de waardigheid die, aldus Visser, Joden dienden te betrachten.’ (pagina 589, hoofdstuk 7, ‘Naar het getto’)
Door het beleid van Cohen c.s. werd het, plat gezegd, ‘ikke, ikke, ikke en de rest kan stikke’. En achteraf weten we tot wat dit alles geleid heeft. Loe de Jong realiseerde zich terdege dat de ondergang van de Joodse bevolking waarschijnlijk zonder medewerking zich ook voltrokken zou hebben, maar dan in ieder geval met behoud van eigenwaarde en een minieme kans op solidariteit van de rest van de Nederlandse bevolking.
*
Een tweede angel in Loe de Jongs analyse van de Jodenvervolging betreft de houding van ambtelijk Nederland. Op pagina 881-882 (hoofdstuk 9, ‘Deportaties, eerste fase’) schrijft hij: ‘Ten aanzien van een mogelijke bescherming van de Joden of zelfs maar van pogingen in die richting liet met name de Nederlandse overheid volledig verstek gaan.’ ‘Waar vindt men in die bureaucratische rommel een vent die iets waagt?’ ‘Die is er niet.’ ‘Aldus Koos Vorrink over de hulp aan gedeporteerde Joden.’ Rapport van de Pakkettencommissie uit 1947: ‘Een tekort aan initiatief, durf en fantasie en een teveel aan formalisme en bureaucratie.’ Loe de Jong heeft het over ‘met schadelijke punctualiteit optreden’. En: ‘bedenkelijk formalisme’. ‘Wie vreest een misdadige overheid te dienen, heeft niet steeds de behoefte na te gaan of die vrees gerechtvaardigd is.’ (pagina 2208, hoofdstuk 17, ‘Terugblik’) Het beleid van ‘Londen’ ten aanzien van de Joodse vluchtelingen was ‘inhumaan’. Citaten te over…
Het laat zich dus raden dat de ambtelijke top, de secretarissen-generaal met Frederiks aan kop, er goed van langs krijgt. Elke keer komt hetzelfde beeld boven: meewerken om erger te voorkomen. Maar dat is helemaal niet gelukt, de ambtenaren konden of wilden niet onder ogen zien dat met de nazi’s meewerken (collaboreren) gelijk stond aan de dood van de Joden. Loe de Jong schreef het niet letterlijk, maar je hoort hem denken dat de Joden door ambtelijk Nederland zijn opgeofferd aan de bloeddorstige wolven, in de hoop zelf gespaard te worden. De Joden waren collateral damage, zijdelingse of onbedoelde schade.
Dit alles leidt ertoe dat we met Loe de Jong tot de conclusie komen dat de Jodenvervolging het resultaat is van een schromelijk gebrek aan solidariteit op allerlei niveaus, zowel persoonlijk als bestuurlijk, ook binnen de gevarieerde Joodse gemeenschap zelf. En dat is nog steeds de onweerlegbare waarheid waar de belangrijkste lessen van Holocaust op geënt moeten worden. Dit is wat wettelijk verankerd moet worden in een nieuw Landoorlogregelement, voorzien van een adequate strafmaat. Dit is de les die we op scholen er consciëntieus jarenlang moeten inhameren. Niet-solidair zijn moet een prijs hebben, solidair zijn moet iets opleveren en beloond worden. Dit moet de praktische uitwerking worden van ‘Nooit Meer Auschwitz’ en zal jaar in jaar uit gepredikt moeten worden door het Nederlands Auschwitz Comité en alle andere herdenkingsgremia en besturen van Holocaustmusea en herinneringscentra. Dit is niet wat Loe de Jong letterlijk heeft gezegd; het kan er slechts tussen de regels door uit gedestilleerd worden; dit is wat de auteur van dit essay privé vindt. Het is natuurlijk niet de conclusie van een professioneel historicus die zonder al te veel emoties zakelijk onderzoekt en redeneert. Het is immers geen conclusie, maar een aanbeveling en daarover gaat niet de historicus maar de politicus. Het beste is het nog als de bestuurder en de onderwijzer dit beleid vrijwillig en vol overtuiging zouden verweven met hun dagelijkse beleid en handelen.
*
Dit brengt mij tot mijn slotopmerking. Boeken over de Holocaust kunnen grofweg worden verdeeld in drie groepen: boeken die 1) beschrijven, 2) verklaren en 3) verontwaardiging opwekken. Natuurlijk zijn er ook vele mengvormen. De Jodenvervolging in Nederland van Loe de Jong is met name beschrijvend, hier en daar verklarend en de auteur is gepast, maar beslist verontwaardigd. Een mengsel van 1), 2) en 3) dus. De meeste boeken, met name de memoires, autobiografieën en herinneringen zijn ook een dergelijke mengvorm, meestal van 1) en 3). Er zijn weinig boeken die helemaal in categorie 2) vallen en daar slaagde ook Loe de Jong niet in. Waarschijnlijk heeft hij zich dit ook niet tot doel gesteld. Weliswaar minder dan bij Presser (Ondergang) is de Jodenvervolging en hoe de (Joodse en niet-Joodse) gemeenschap daarop gereageerd had ook voor Loe de Jong een open zenuw, die met wetenschappelijke distantie en zorgvuldigheid behandeld moest worden. En dat ging niet van een leien dakje.
Recentelijk hebben we nog de discussie kunnen volgen over de Nederlandse Spoorwegen. Holocaustoverlevende Salo Muller heeft gesteld dat de NS betaald is met geld dat de nazi’s onder andere van zijn ouders gestolen hadden. Met andere woorden, de vergaste Joden hebben hun eigen treinkaartje betaald. Dat wringt, zodat de voormalige Ajax-fysiotherapeut tegen de NS heeft geageerd en gesteld heeft dat ze dit geld moeten teruggeven. De NS waren in de oorlog een overheidsbedrijf dat volledig gecollaboreerd heeft met de nazi’s en zich nooit expliciet heeft afgevraagd waar deze Joden naartoe werden gedeporteerd en waarom ze niemand een retourtje hebben kunnen verkopen. Wat doet de NS nu met Salo Muller: een panna, een elleboogje, een kopstootje en weg is Salo Muller! Ze doen niet aan schadevergoeding. Ze doen niet aan excuses of boetedoening, geen schulderkenning. Ze betreuren natuurlijk wel heel veel. NS-directeur Roger van Boxtel wil dat zijn bedrijf zich blijvend bewust is van zijn rol tijdens de oorlog. Kortom, de NS gaat het Nationaal Holocaust Museum sponsoren. Het is goed dat zoiets gebeurt maar Van Boxtel geeft er wel blijk van dat hij er niets van heeft begrepen. Het enige wat wel zou hebben geholpen was een ruimhartig en openbaar mea culpa en schadeloosstelling aan de nabestaanden voor zover die er nog zijn. Als hij daarnaast ook nog het Nationaal Holocaust Museum zou hebben gesponsord was het helemaal goed geweest. Maar de aloude reflex van de overheid, waar Loe de Jong zich met onverholen afschuw tegen verzet heeft, blijft na al die jaren nog steeds in stand.
Het ergste is nog dat de directeur van het Joods Cultureel Kwartier waartoe het Nationaal Holocaust Museum behoort, Emile Schrijver, zich in het NRC Handelsblad van 3 april 2018 als volgt laat citeren: ‘Emile Schrijver,… , vindt het “ongepast, om nu nog steeds slechts met de ethische blik van goed en fout naar de rol van de NS te kijken”.’ Met andere woorden, het is niet langer gepast het toenmalige beleid van de leiding van de NS te bekritiseren. Is er een analogie met de handelwijze van de Joodse Raad tijdens de oorlog? Wordt hier verdeeld en geheerst? De ene groep een beetje geld geven voor het schoonwassen van het blazoen, en de andere groep niet? Ik vrees dat ze bij de NS nog niet van Salo Muller af zijn. En ik hoop vurig dat Schrijver verkeerd of onvolledig geciteerd is… Ik hoop dat hij aan de directie van de NS de eis gesteld heeft om ook de nabestaanden genoegdoening te geven. Ja, hij mag best met de NS samenwerken en door de NS gesponsord worden, prima zelfs, maar de ethische bril kan niet af bij de Shoah, nooit! Dat is nu weer handzaam te lezen bij Loe de Jong in zijn nieuwe (of oude?) boek.
Gerton van Boom
uitgever
Loe de Jong’s Conscience
Gerton van Boom, Uitgeverij Verbum, 25th April 2008
In 2004 we started with the publication of the Verbum Holocaust Bibliotheek (Verbum Holocaust Library) series. In the fourteen years since, Verbum publishers have been searching high and wide for new or untranslated books that are worth publishing. The focus was always on ‘new’ or ‘untranslated’. The ongoing search has also produced a large library. A knowledge of the broader terrain is necessary for such a journey, as the landscape, though not endless, is vast and difficult to survey.
A criticism that one often hears is that so much has already been published, surely by now all has been uncovered and put to paper? True, much has been published, a great amount, but I am convinced that all is not yet known and that the picture painted by history is not complete. Our viewpoint changes with, and through, time. In a hundred years the Holocaust will probably be looked at in a different light, giving other (more definitive?) answers to the question of how it was possible that the Holocaust could have happened. For instance, there is already a shift away from Raul Hilberg’s image of the perpetrator, towards a much broader inclusion of perpetrators than just the Nazi’s and their accomplices. In light of which, Verbum Publishers have purchased two new German volumes by the historians Götz Aly and Christian Gerlach. And here I would like to broach another point: the great mountain of writing which is still increasing in volume. Whilst contemplating the amount of work already published and at the same time searching for new works, the realization came that many good and important books had not been re-published for a long time. They may still be found in a library somewhere or perhaps purchased second-hand, but they are nearly out of the reach of new generations. It is often assumed that not re-publishing an existing book means that it has therefore lost its importance. Which of course is not the case. Or at least, not always.
Uitgeverij Verbum Publishers have therefore decided to re-launch and up-date certain volumes, and to showcase them again in a new presentation. The first of these is Bettine Siertsema’s volume: Eerste Nederlandse getuigenissen van de Holocaust, 1945-1946 (First Dutch Testimonies of the Holocaust**); Verbum, Hilversum 2018. It presents again in book form, ten of the first witness accounts of the persecution of the Jews, with an authoritative introduction explaining why these titles were chosen.
More publications in this section are to follow. In Depot (In Custody**) by Philips Mechanicus is another example of a book that must not go out of publication. In co-operation with Herinneringscentrum Kamp Westerbork (Camp Westerbork Memorial Centre), it too has been given a fresh presentation and the spelling has been modernised.
We need not worry about Anne Frank and Etty Hillesum’s books, as their continuing, immense popularity will ensure that they will always find their way to readers, now and in the future. The echelon of lesser-known authors, however unfairly, have difficulty in sustaining media attention, if indeed any attention was paid in the first place. Consider the diaries of David Koker. They have been re-published but the annotated, academic volume in English simply fails to reach publication in the Netherlands. Books also deserving of renewed attention are those by Hans Wielek, Sam de Wolff, Eddy de Wind and E.A. Cohen, to name but a few. Interest in these books is receding due to lack of attention from publishers; and, yes, it can be argued that the above selection is based more on historical importance than commercial considerations. Generally, Anne Frank, Etty Hillesum, Philip Mechanicus and David Koker (my list is incomplete) are attested greater literary qualities, but from a historiographic point of view the other first-generation authors carry the same importance.
*
The above only deals with part of the literature on the Holocaust; the autobiographies, recollections and memoires. But what about professional historical writing in the Netherlands? Something on which I have already commented in an earlier essay. After Loe de Jong, professional historical writing changed direction. Following on from the comprehensive works (Abel J. Herzberg, Jacques Presser and Loe de Jong), the established form of historical writing evolved into voluminous works dealing only with separate sections. Each one being necessary, useful and interesting. Yet they do not appeal to the broader public, who are reluctant to immerse themselves in 600 pages of detailed academic study on the role of the notary in the Shoah in the Netherlands (Raymund Schutz, Kille mist (Cold mist**)), or in the 1050 pages of scholarly comparison of the Netherlands, Belgium and France (Pim Griffioen & Ron Zeller, Jodenvervolging in Nederland, Frankrijk en België (Persecution of Jews in The Netherlands, France and Belgium**)). Both good, thorough and important studies, but not to the taste of the broader public. One of the few academically sound books which did reach the broader public was the study by Bart van der Boom (‘Wij weten niets van hun lot.’ Gewone Nederlanders en de Holocaust (“We know nothing of their Fate.” Ordinary Dutch People and the Holocaust**)), but the book was controversial.
Following Loe de Jong, a new comprehensive Dutch work was never written. Loe de Jong published his final pages on the persecution of the Jews in 1988 in Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (The Kingdom of The Netherlands during the Second World War**), a book which he had started to write in 1967. As already stated, no Dutch historian has ventured to write a comprehensive overall view of the persecution of the Jews in the Netherlands since that publication. No-one dared to challenge or better the great historian, nobody dared to even to think of trying. In recent weeks Katja Happe’s book has been published, Veel valse hoop. De Jodenvervolging in Nederland 1940-1945 (Much False Hope. The Persecution of Jews in the Netherlands 1940-1945**), it qualifies as a comprehensive study, but she is German. The last comprehensive study before that was by the Englishman Bob Moore (Victims and Survivors: The Nazi Persecution of the Jews in the Netherlands 1940-1945) and published in 1997. So, the two most recent, comprehensive studies on the persecution of the Jews in the Netherlands were both written by foreigners. They dared to do so. But is it a matter of daring?
On reflection, how many people have even read Loe de Jong’s Het Koninkrijk from cover to cover? Who is able to visualize an overall picture of his image of the history of the persecution of the Jews. He left us a great and extensive legacy, but is it accessible in a practical sense? To coincide with the current planned revival of important diaries and memoires, Uitgeverij Verbum Publishers put to the NIOD the idea of gathering together the relevant passages on the persecution of Jews from Het Koninkrijk and making them available in a manageable format. In answer to my initial e-mail, of 8th April 2016, concerning this, Wiechert ten Have (NIOD interim-director) immediately returned the following mail:
‘That idea is certainly of interest. You have come to the right address. I shall have to put it to our own specialists in this field. My immediate thoughts are that the texts are, naturally, out-dated here and there in an academic sense. Of course, they are informative and part of a monumental heritage! A good introduction would therefore indeed be necessary. Possibly also a commentary.’
Thus, a project was born. Frank van Vree, Wiechert ten Have’s successor, also showed his interest in the project. Before we could start, I approached Loe de Jong’s family for their permission, and they too were in favour of the selection being re-published. Time to get started then!
Roughly two years on, the two volumes of Jodenvervolging in Nederland, 1940-1945 (The Persecution of Jews in The Netherlands, 1940-1945**) are ready, though it must be said in all honesty that it was a large and very difficult project. I shall spare you the details of the practical problems we needed to overcome. One of the biggest obstacles was the sheer volume of the work. It is more than 2750 pages long. Verbum have never before published such a large book. An earlier, similarly megalomaniac project (at least for a publisher the size of Verbum), was the translation of the magnum opus of Raul Hilberg, the founder of Holocaust historiography, who is still considered an authority to be read and studied today, and who will still be relevant for some time to come. The Destruction of the European Jews by Raul Hilberg numbers about 1550 pages and covers three volumes. Lou de Jong has nearly double that number of pages! (… our backs are still sore.)
In many other ways Loe de Jong’s work (kept for so long inside Het Koninkrijk) is similar to that of Hilberg. It was (is?) a trendsetter, sets the tone and is yet unsurpassed. These are of course big claims, and some scholars may beg to differ, but I stand by them. Yet I shall refrain here from an analysis of the similarities between Loe de Jong and Raul Hilberg and allow myself only to state that Loe de Jong was well acquainted with Hilberg’s work. Hilberg was one of the few historians in the matter of the Holocaust whom Loe de Jong appreciated, cited and read intensively. So, in the Dutch context the two have a connection and therefore it was only logical for us to offer both of them a place under the same publisher’s roof, in spite of the fact that Verbum really does not have enough staff to handle such large projects.
*
In Het Koninkrijk it was not Loe de Jong’s intention to write a separate work on the persecution of the Jews, but his analysis and account of it were an integral part of the broader story of the Netherlands during the Second World War. Therefore, in his handling of the persecution of the Jews, Loe de Jong does not present us with an in-depth analysis of the origins and underlying causes of the Shoah. As a separate work it would have been a different kind of book, although I am convinced that both his motivation and verdict would have been the same. It had always been Loe de Jong’s wish to publish a separate book on the subject, and it is unfortunate that it did not happen sooner.
We can read the following concerning his motivation on page 2452 (chapter 19, ‘Hulp aan Joodse vluchtelingen’ (Aid for Jewish refugees**) – Yes, we may as well get used to the new referencing and annotation as well…)
“I was thinking too much about the ultimate victory, and not enough about the Jews, that is what I feel now”
I did not feel or express enough solidarity with those Jews, that is what I feel now”
Loe de Jong’s conscience thus made the matter a very heavy weight for him to bear. Also of course because he himself had lost many close family members, including his parents and his twin brother Sally.
Yet a heavy conscience is only one aspect. The other is his verdict. The perpetrators and those ultimately responsible, were of course the Germans (or rather the Nazi’s), but the ‘protagonist’, every story has one, was not a Nazi (who were mostly instrumental, at times inherently fanatically perverse) but a Dutch Jew, David Cohen, the chairman of the Jewish Council. Loe de Jong’s reaction to the assistant chairman of the Jewish Council, Abraham Asscher, was as a rule less fierce and less disapproving.
In his inaugural speech on 21st September 1967 *, Loe de Jong names David Cohen in the very first sentence. He was very angry with Cohen and the Jewish Council.
*Een sterfgeval te Auswitz (A death in Auswitz**) – complete with an authoritative commentary by Boudewijn J. Smits – ‘Loe de Jong’s loodzware thema’ (Loe de Jong’s leaden theme**) – this booklet was re-published by Verbum to accompany Jodenvervolging in Nederland (Persecution of Jews in The Netherlands**)
‘Whatever one has been told or learned about the Jewish Council’s policy, it strengthened the image of the servile, subservient, cowardly Jew.’ (page 1314, chapter 12, ‘Laatste fase van de Jodenvervolging’- Last phase of the Persecution of the Jews**) Elaborately and meticulously, Loe de Jong lays bare what proved to be (on hindsight) the disastrous work of the Jewish Council. Cohen and cohort believed in the biblical proverb taken from Ecclesiastes, cited by Engelandvaarder* R.A. Levisson: ‘A living dog is better than a dead lion.’ (page 2009, chapter 16, ‘Gedeporteerde Joden’ (Deported Jews**)) Such was the Jewish Council’s policy: compliance and docility in order to avoid something more terrible, in the expectation (or hope) that the war would soon come to an end. But that policy had devastating results. To begin with, it destroyed the solidarity between those inside and outside the group. On the inside: by trying to protect a certain select group of Jewish Council members from deportation, the poor Jews who did not have any vitamin ‘C’ (contacts) were left with even less chance of survival. Cohen spoke of holding on to the most important people for as long as possible (Loe de Jong, ‘Een sterfgeval te Auswitz’, p. 31). On the outside: because it displayed to the outside world a seeming acceptance by the Jews themselves. Why should we, who are not Jewish, help the Jews if they themselves are compliant, and instrumental to cooperation in their own exclusion? ‘During 1941, the passivity within Jewish circles helped to encourage the passivity of those who were not Jewish.’ That was the reasoning (page 1259, chapter 11, ‘Deportaties, derde fase (Deportation, third phase**).
*Engelandvaarder = escapee to England during the Second World War
In addition, the cooperation of the Jewish Council seriously thwarted any feelings of self-respect. Better a dog alive than a lion dead? For centuries that had been the attitude of the ghetto Jews, and antisemitism has never been able to banish it successfully, it has rather reinforced it. The real hero in Loe de Jong’s analysis is L.E. Visser LL.M., the Jewish chairman of the High Council, whom after being ousted from his position (with absolutely no support from his co – members) called for conscientious Jewish non-cooperation with the Nazi’s, arguing that cooperation could only lead to losing everything, including self-respect. He was convinced that solace would only be found through an attitude of conscientious non-collaboration. He opposed Cohen and the Jewish Council but his was a voice crying in the wilderness. He could see through the Nazi’s dirty politics of divide and rule, but there were many who hoped at least to be able to save their own skins in that treacherous game, those who were well-off, privileged and protegees to the board of the Jewish Council in the lead. Loe de Jong speaks of an ‘armed truce’ between Cohen and Visser. Loe de Jong: ‘…, the conviction that The Jewish Council was sliding steadily further into subservience to the occupier became more and more apparent, a servility that was, according to Visser, completely contrary to the dignity that Jews should possess.’ (page 589, chapter 7, ‘Naar het getto’ (To the Ghetto**))
Cohen’s policy made it quite simply ‘each man for himself ‘. Looking back, we can see where this led. Loe de Jong was thoroughly aware of the fact that the downfall of the Jewish population would probably have occurred without this collaboration, but without it at least there would have been self-respect and a tiny chance of solidarity from the rest of the Dutch population.
*
A second sting in the tail of Loe de Jong’s analysis of the Persecution of Jews concerns the attitude of Dutch officialdom. On page 881-882 (chapter 9, ‘Deportaties, eerste fase’ (Deportation, first phase**)) he writes: ‘As far as the eventual protection of the Jews was concerned, or even a small step in that direction, the Dutch government, particularly, displayed a total absence of any action.’ ‘Where on earth in this bureaucratic mess can one find a man with guts?’ ‘There aren’t any.’ ‘Koos Vorrink’s words on the aid for deported Jews.’ Report from the Pakkettencommissie (Parcel Commission), 1947: ‘A shortage of initiative, daring and imagination and an overabundance of formality and bureaucracy.’ Loe de Jong speaks of ‘punctuality with damaging effects’. Also: ‘questionable formalisme’. ‘When a person suspects that the government they serve is immoral, they will not want to keep looking for proof that those suspicions are justified.’ (page 2208, chapter 17, ‘Terugblik’ (Retrospection**)) The ‘London’ policy regarding the Jewish refugees was ‘inhuman’; and many more quotes to that effect …
It is not surprising then that the cream of the civil service, and the secretary-generals headed by Frederiks, are not spared in the least. Again, and again, the same picture emerges: cooperation in order to avoid something more terrible. Yet it did not work out that way at all. The civil servants either did not or would not see that working with the Nazi’s (collaborating) meant death to the Jews. Loe de Jong did not put it into writing, but you can just hear him thinking that the Dutch civil service offered up the Jews to the bloodthirsty wolves, in the hope that they themselves would be spared. The Jews were collateral damage, an indirect and accidental loss.
This leads us to conclude with Loe de Jong that the Persecution of the Jews was the result of a gross lack of solidarity on many different levels, both personal and official, even from within the varied Jewish community itself. That is the unequivocal truth, and the most important lessons to be learned from the Holocaust should be based upon it. This is what needs to be legally embedded into a new Landoorlogregelement (Land Warfare Regulations), equipped with adequate penalties. This is the lesson that should be conscientiously hammered home in our schools, year in year out. Showing solidarity must be rewarded and honoured, and not showing solidarity must carry a penalty. This must become the practical result of ‘Nooit Meer Auschwitz’ (Auschwitz, Never Again); the Dutch Auschwitz Committee and all other commemorative bodies, boards of Holocaust museums and memorial centres should preach it year after year. This is not literally what Loe de Jong wrote; it can only be distilled out from between the lines; this is the private conviction of the author of this essay. Of course, it is not the conclusion of a professional historian who reasons and examines abstractly, with little emotion. It is after all not a conclusion, but a recommendation, and is the terrain of politicians, not of historians. Best of all would be for officials and teachers to embrace this policy fully and voluntarily and interweave it into their day to day policies and actions.
*
This brings me to my final comment. Books on the Holocaust can be divided roughly into three categories: books that 1) describe events, 2) explain events or 3) engender outrage about events. And of course, many books are a mixture. De Jodenvervolging in Nederland by Loe de Jong is mainly a description of events, but here and there it is gives explanations and the author is suitably, but clearly outraged. A mixture of 1), 2) and 3) therefore. Most books, especially the memoires, autobiographies and recollections are such mixtures, mostly of 1) and 3). Few books fall only into category 2), and neither does that of Loe de Jong. It is also unlikely to have been his aim. Although less so than with Presser (Ondergang), the Persecution of the Jews and how the (Jewish and non-Jewish) community had reacted were a raw nerve, which had to be treated with academic distance and care. But it was not an easy task.
More recently we have also had the controversy concerning the Nederlandse Spoorwegen (Dutch National Railways). Salo Muller, a survivor of the Holocaust, claims that the money used to pay the NS by the Nazi’s was stolen from citizens, including from his parents. In other words, the Jews who went to the gas chambers paid for their own train ticket. That is such a gross injustice that the former Ajax physiotherapist decided to take action against the NS and demand that they refund the money. During the war the NS was state owned and collaborated fully with the Nazi’s. No explicit questions were asked as to where these Jews were being deported and why nobody sold them return tickets. How did the NS react to Salo Muller: a nutmeg, an elbow thrust, a headbutt and they were rid of Salo Muller! The NS do not award damages. Neither do they apologise or do penance, nor do they accept blame. Of course, they find it all very regrettable. The director of the NS, Roger van Boxtel wants to ensure that his company never forgets its role during the war. So: the NS will sponsor the National Holocaust Museum. That in itself is a good thing, but it shows that Roger van Boxtel has no real understanding of the issue. There should have been a mea culpa, a publicly declared deep regret, and compensation for the few surviving relatives. Sponsoring the National Holocaust Museum in addition would then have been acceptable. Yet the age-old reflex of Government, against which Loe de Jong rebelled with ill-concealed disgust, has still not changed, even now.
What makes it even worse is that Emile Schrijver, the director of the Jewish Cultural Quarter which is part of the National Holocaust Museum, allowed himself to be quoted in NRC Handelsblad, 3 April 2018: ‘Emile Schrijver, …, finds it “unbefitting, to continue applying merely the ethics of right and wrong when looking at the role played by the NS”.’ In other words, it is no longer appropriate to criticise the policy of the NS during the war. Is there an analogy here with the actions of the Jewish Council during the war? Is it a case of divide and rule? Ignoring one group altogether, while handing out money to another group in the hope of clearing your guilty conscience? I fear that the NS has not yet heard the last of Salo Muller. And I fiercely hope that Schrijver has been either misquoted or badly quoted …. I hope that he has also demanded satisfaction for the remaining relatives from the board of the NS. Yes, it is fine if he works with the NS and accepts their sponsorship, it is to be welcomed even, but putting ethical standards aside in regard of the Shoah, never! That is the message that can again be read in Loe de Jong’s, now more accessible, new (or old?) book.
** title translation of untranslated books