Gepost op

Politiek van herinneren

Politiek van herinneren

Raul Hilberg

In Politiek van herinneren beschrijft Raul Hilberg, de grondlegger van de professionele geschiedschrijving over de Jodenvervolging, hoe zijn belangrijkste boek De vernietiging van de Europese Joden 1940-1945, 3 delen, tot stand gekomen is en welke strijd hij heeft moeten voeren om het uitgegeven te krijgen. Hij geeft daarbij ook een eerlijke schets van zijn leven als jongetje in Wenen dat uiteindelijk hoogleraar in de Verenigde Staten werd.

In de VS kwam zijn boek te vroeg. De publieke opinie was nog niet toe aan een dergelijk omvangrijk en wetenschappelijk baan- brekend werk met een soms ongemakkelijke boodschap. In het naoorlogse Duitsland paste zijn boek niet. Hij beschrijft namelijk de vernietigingsmachine bestaande uit het openbaar bestuur, leger, bedrijfsleven en de partij (NSDAP). Wie vormde niet een onderdeel van deze vernietigingsmachine? Het was te zeer een pijnlijke en ongewenste spiegel.

Israël was pas gesticht en het land had behoefte aan een ander beeld dan hetgeen Hilberg schetste. De politiek in het jonge Israël had behoefte aan een strijdbaar beeld van Joden zoals bij de op- stand van de Joden in het getto van Warschau, en niet het beeld van de nederige gettojood die gelaten zijn lot ondergaat in de hoop dat de ‘wind’ overwaait. Dat laatste was ook niet Hilbergs stelling. Hij was van mening dat het verzet van de Joden weinig tot niets heeft geholpen en dus een verwaarloosbare factor in het geheel was.

Het Eichmannproces wordt algemeen gezien als de kentering in de belangstelling voor de Holocaust. Hilbergs werk (eerste editie was uit 1961) kwam dus te vroeg. Ook voor een belangrijk boek is er dus blijkbaar een tijd en een plaats. Zijn werk paste in ieder geval niet in de politieke cultuur van de jaren zestig en zeventig. De politiek had aanvankelijk blijkbaar een ander geschiedbeeld nodig. Hilberg schreef er een openhartig autobiografisch verslag van.

Meer lezen?
Blog Hilberg symposium NL

Blog Hilberg symposium EN

 0.00Boek bestellen

 10.00Boek bestellen

Gepost op

Raul Hilberg Symposium 18-20 oktober 2017

Raul Hilberg Symposium

18-20 oktober 2017

Click here for English version

Omdat ik me ingeschreven heb op de e-mailnieuwsbrief van het Institut für Zeitgeschichte (Zentrum für Holocaust-Studien) kreeg ik een uitnodiging voor een symposium over de pionier van de Holocaustgeschiedschrijving, Raul Hilberg, naar aanleiding van zijn tienjarige overlijdensdag. Omdat Uitgeverij Verbum het standaardwerk van Hilberg heeft uitgegeven en binnenkort ook de vertaling van zijn autobiografie The Politics of Memory (vertaald als Politiek van herinneren, Verbum 2017) zal uitgeven, was mijn belangstelling gewekt. Een deel van het symposium zou ook gaan over zijn autobiografie. Dat was voor mij aanleiding om de redactiereünie van Groniek (het studentengeschiedenisblad waar ik in 1986 mederedacteur van ben geweest) op 18 oktober 2017 gedecideerd te annuleren en me aan te melden voor de bewieroking en bekritisering van deze nukkige, Joodse, onbegrepen en lang verguisde en jarenlang genegeerde lone wolf van de Holocausthistoriografie.

Met de trein reisden we af naar Berlijn, waar het symposium gehouden werd in de saaie ambassadewijk ten zuiden van Tiergarten. De gastheer van het symposium was de Friedrich-Ebert-Stiftung in de Hiroshimastrasse. Het idee voor het symposium stamt van René Schlott van het Zentrum für Zeithistorische Forschung in Potsdam. De cooperating partners zijn University of Vermont (Hilberg was daar hoogleraar Politieke wetenschappen), het reeds genoemde Institut für Zeitgeschichte (IfZ) en het Fritz Bauer Institut; ondersteund door S. Fischer Stiftung, Freunde & Förderer, United States Holocaust Memorial Museum en het Jena Center Geschichte des 20. Jahrhunderts.

Als we de deelnemerslijst bekijken staan daar hoofdzakelijk grote namen op, althans overwegend belangrijke historici die zich met de Jodenvervolging en het nationaalsocialisme in Duitsland fulltime professioneel en wetenschappelijk bezighouden. Twee éminences grises van Holocausthistoriografie waren er ook, te weten Saul Friedländer en Christopher Browning. Daarnaast waren er, om een paar namen te noemen, Doris Bergen, Hilary Earl, Jürgen Matthäus en Peter Hayes uit de Verenigde Staten en Götz Aly, Frank Bajohr, Nicolas Berg, Christoph Dieckmann, Norbert Frei, Susanne Heim, Ulrich Herbert, Wulf Kansteiner, Harald Welzer en Michael Wildt namens het Duitse wetenschapsveld. Uit Israël was historicus met Nederlandse wortels, Dan Michman (Yad Vashem) aanwezig. Veel andere sprekers moeten helaas voor de beknoptheid hier onvermeld blijven. Opvallende afwezigen waren Wolfgang Benz, Peter Longerich en Dieter Pohl. Verschillende Amerikaanse kopstukken waren ook afwezig.

Welke onderwerpen kwamen aan bod? Hilberg en Wenen. De invloed van Franz Neumann en Behemoth op het theoretische kader van Hilberg. De discussies tussen Hilberg en Arendt. De drie versies van het standaardwerk van Hilberg. Herziening van Hilbergs conceptuele model voor de ontwikkeling van De vernietiging van de Europese Joden. Raul Hilberg, Philip Friedman en het vroege Holocaustonderzoek. Hilberg, de spoorwegen en de Holocaust. Hilbergs beoordeling van de Joodse Raden. Vrouwen in het werk en leven van Hilberg. Hilberg en de discussie over het Führerbefehl. Het innerlijke van de tekst van Hilberg (over zijn laconiek stijl). Narratieve analyse van het standaardwerk. Hilberg narratieve esthetiek. Uitgeefgeschiedenis van zijn standaardwerk. ‘I have never begun by asking the big questions.’ Hilberg en de Joodse slachtoffers. Hilberg en de documenten van de daders. Leren van de daders; Hilberg, Neurenberg en het ontstaan van zijn standaardwerk. Emigratie en onteigening in het werk van Hilberg. Te veel om allemaal te noemen.

Ik kan hier niet alle drieëndertig lezingen bespreken, ik zal me beperken tot mijn top 3, maar vooraf wil ik graag eerst een aantal zaken bespreken die mij waren opgevallen.

*

Er waren bijna geen sprekers uit andere landen dan Duitsland en de Verenigde Staten (met Michman en een historicus uit Zweden als enige uitzonderingen). Betekent dit dat deze twee landen het wetenschappelijke discours beheersen? Het lijkt wel zo. Geen Nederlander (Frank van Vree van het NIOD was als enige professionele historicus in de rol van toehoorder aanwezig), geen Belg, Fransman of Brit, althans geen van hen meldde zich in de discussies. Maar wat vreemder is is dat er niemand (behoudens een Duitse medewerker van Gedenkstätte Theresienstadt) uit Oost-Europa aanwezig was. Christoph Dieckmann haalde dat aan. Veel meer dan de helft van alle slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog (en ook van de Jodenvervolging) vielen in het Oosten van Europa en nog meer Oost-Europese Joden vielen ten prooi aan de moordzucht van de Duitsers en lokale bevolking (tot de daders behoorden dus niet alleen nazi’s). Maar op dit symposium zijn de wetenschappers uit deze landen (waaronder met name Polen, Baltische Staten, Roemenië, Oekraïne en Rusland) volledig afwezig. Waarom? Leeft dit onderwerp daar niet? Voor de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust waren er al miljoenen slachtoffers gevallen (Holodomor en pogroms), maar er is geen historicus van enige naam of reputatie die deze onderwerpen op de kaart heeft gezet. De Amerikaanse historicus Timothy Snyder heeft dat moeten doen.

De verschillen in toon tussen de Amerikanen en de Duitsers waren ook opvallend. De Amerikanen redeneren en denken vaak helder en rechtstreeks van punt a naar punt b. De Duitsers maken, ook taalkundig, veel meer omwegen. Maar ik denk dat de Duitsers een beter inzicht hebben in de Duitse aard en geschiedenis, maar dat is soms ook belastend. Toen Dieckmann en Klein een grapje maakten over de verschillen tussen Duitsers en Oostenrijkers, moesten alle Duitsers hartelijk lachen, de Amerikanen begrepen de witz niet. Ik ben van mening dat dit terug te vinden is in de studies die deze wetenschappers laten verschijnen. De hedendaagse Duitse historici lijken makkelijker hun weg in de curiositeiten van de archieven te vinden dan de Amerikanen. De Amerikanen daarentegen zijn beter in staat een heldere verhaallijn te hanteren voor educatieve doeleinden. Logica en toegankelijkheid staan bij de Amerikanen op een hoger plan. Het Duitse werk lijkt doorwrochter.

Een derde observatie was dat het percentage Joodse historici sterk aan het afnemen is. Was voorheen de Holocausthistoriografie een veld dat gedomineerd werd door Joodse historici (Hilberg, Yahil, Bauer, Friedländer en anderen), momenteel zijn er bijna geen Joodse geschiedschrijvers op dit gebied meer toonaangevend. Betekent dit dat aanvankelijk dit vakgebied aan de Joodse geschiedschrijvers overgelaten werd, en nu door de tand des tijds meer distantie is opgetreden en de discussies minder emotioneel geladen en dus zakelijker zijn, de niet-Joodse historici (die tegelijkertijd ook geen directe slachtoffer genoemd kunnen worden) zichtbaarder durven of moeten worden? Een voor de hand liggende verklaring kan zijn dat er in Duitsland niet veel Joden meer zijn, dus zijn er ook bijna geen of helemaal geen Joods-Duitse Sjoa-vorsers meer, maar de Duitse universiteiten halen ze ook niet naar Duitsland toe. Hetzelfde geldt overigens ook voor Nederland. In het begin werd de Jodenvervolging opgetekend door Joden als Abel J. Herzberg, Jacques Presser en Loe de Jong. Maar zij leven niet meer en hun plaats is eigenlijk ook niet ingenomen door een nieuwe generatie Joodse geschiedschrijvers. Er zijn wel veel gedetailleerde en goede deelstudies verschenen, maar door gebrek aan ambitie of uitdaging, zijn er geen nieuwe Pressers opgestaan die het totaalbeeld durven schetsen en duiden. De historici die zich thans (toonaangevend) met de Jodenvervolging bezighouden zijn over het algemeen niet Joods. Ik signaleer deze ontwikkeling, maar wat is de relevantie ervan? Afnemende Joodse belangstelling? Alles is zo’n beetje al gezegd? Wetenschap ontwikkelt zich van de bestudering van grote thema’s naar kleinere vraagstellingen? Een noodzakelijke verzakelijking van het debat? Toeval? Is deze observatie überhaupt interessant of belangwekkend?

Dit brengt mij tot mijn laatste bespiegeling. Nederland doet in het internationale Holocaustdebat (net als met voetbal inmiddels) helemaal niet mee, zo lijkt het. Terwijl dat jammer is en onnodig. Nederlandse historici hebben welzeker een bijdrage geleverd aan de historiografie maar zijn grotendeels onzichtbaar. Dat komt omdat, over het algemeen, de Nederlandse historici alleen publiceren in het Nederlands. In een recente belangwekkende Engelstalige studie van Christian Gerlach, waarvan Verbum zojuist de rechten heeft verworven, onder de titel The Extermination of the Euopean Jews, wordt een Engelstalig artikel van Johannes Houwink ten Cate en Ron Zeller & Pim Griffioen aangehaald alsmede de studie van Bob Moore (o.a. Victims and Survivors. The Nazi Persecution of the Jews in the Netherlands). Jacques Presser, wel vertaald, wordt niet genoemd en dus ook niet gebruikt of als belangrijk beschouwd. Herzberg en De Jong zijn niet vertaald en dus per definitie niet gebruikt. De belangrijke vergelijkende studie van Ron Zeller & Pim Griffioen is niet vertaald en bestaat dus voor de internationale Holocaustgeschiedschrijving niet, althans alleen de Engelstalige samenvattingen worden gelezen. Wil academisch Nederland meedoen, dan moeten de werken vertaald worden of in het Engels geschreven worden. Ook moet er in Nederland een tandje bij, want Herzberg, Presser en De Jong passen in de historiografie, maar een nieuw standaardwerk kan momenteel zeker bijdragen aan het vakgebied.

In Nederland worden de Amerikaanse Holocaustgeschiedschrijvers meer vertaald dan de Duitse. Sterker nog, de Duitse historici op dit gebied worden door de Nederlandse uitgevers grotendeels genegeerd. Van de aanwezige Duitse deskundigen is geen enkel boek in het Nederlands vertaald! Wat zegt dat? Zijn de Amerikanen beter, toonaangevender? Verkopen ze beter? Of kennen de gespecialiseerde Nederlandse uitgevers de relevante ontwikkelingen in de Holocausthistoriografie niet zo goed? De vraag stellen is de vraag beantwoorden, zo lijkt het.

Na deze, al dan niet relevante, openingsbespiegelingen, komen we toe aan de bespreking van de lezingen op het symposium. Er zal ongetwijfeld een bundel met alle bijdragen verschijnen zodat ik mij hier beperk tot de drie, voor mij, meest aansprekende bijdragen. Het zijn de lezingen van Götz Aly, Ulrich Herbert en Christoph Dieckmann. De voordracht van Wulf Kansteiner (narratieve analyse van De vernietiging van de Europese Joden van Raul Hilberg waarin het taalgebruik van de auteur geanalyseerd wordt), Peter Hayes (het transport van de Joden tijdens de Holocaust was voor de Duitsers een peulenschil; het aantal treinen dat beschikbaar moest komen was procentueel verwaarloosbaar vergeleken bij het totaal aantal treinbewegingen) en het ongrijpbare intellect van Harald Welzer vielen helaas net buiten de top drie.

*

Götz Aly – Wie und warum das Institut für Zeitgeschichte 1964 und 1980 die Übersetzung des Hilberg hintertrieb

De dag voorafgaand aan zijn lezing had Aly, dus op 17 oktober 2017, zijn voordracht al gepubliceerd in de Süddeutsche Zeitung onder de titel ‘Angst vor der Wahrheit’. Hilberg heeft zich in zijn standaardwerk De vernietiging van de Europese Joden ten doel gesteld de machinerie en werkwijze van de daders te ontrafelen. En met daders worden de Duitsers bedoeld. Hij deed dit met uiterste precisie en noemde man en paard. De eerste uitgeverij die benaderd werd (het Droemer Knaur Verlag werd opgericht met als doel het NS-verleden te documenteren) heeft aan het IfZ een inhoudelijke beoordeling van het werk gevraagd. Het oordeel was negatief en het boek werd niet uitgegeven. Enkele jaren geleden heeft Aly ontdekt dat de directeur van Droemer Knaur zelf leidinggevende is geweest in een klein kamp in de buurt van Saalfeld, waar ook veel slachtoffers vielen. Aangezien Hilberg de Duitse daderarchieven goed kende vreesde deze Boll voor publicatie. Abgelehnt!

Het Rowolt Verlag heeft ook vriendelijk bedankt voor publicatie van Hilberg.

In 1979 werd de televisieserie Holocaust uitgezonden, waarna Verlag C.H. Beck overwoog om Hilberg uit te geven. Opnieuw werd een opinie gevraagd aan het IfZ en wederom was het advies: niet doen. Inmiddels zou het werk al zijn verouderd.

Wat de werkelijke reden was om het werk niet uit te geven was bescherming van de eigen geschiedkundige beroepsgroep. Een Duitser zou het beter kunnen dan een (waarschijnlijk emotionele) Amerikaanse Jood. Verlag C.H. Beck trok zich daarna ook terug.

Een kleine, linkse uitgeverij, Verlag Olle & Wolter, gaf het dikke boek uiteindelijk in 1982 uit. De 4000 exemplaren werden snel tegen de exorbitante prijs van 128 mark per stuk verkocht. Recensies kwamen er evenwel niet, althans niet in de belangrijke kranten en tijdschriften.

Dit veranderde toen in 1990 Fischer Verlag het driedelige werk opnieuw liet vertalen en uitgaf.

Ondertussen had het IfZ het werk grotendeels laten vertalen en gebruikte het dit voor interne onderzoeksdoeleinden. Officieel heette het dat de vertaling nodig was om het advies goed te kunnen onderbouwen.

In Politiek van herinneren beklaagt Hilberg zich over de houding en obstructies van de Duitsers. Deze zou niet transparant en zelfbeschermend zijn.

Artikel en voordracht leidden evenwel direct tot een geïrriteerde woordenwisseling tussen (van oorsprong journalist) Aly en het academische establishment. We zaten achter Norbert Frei en Ulrich Herbert. Ze zaten veelvuldig en geagiteerd met elkaar te overleggen en toen Aly klaar was, wisten ze niet hoe snel ze bij de interruptiemicrofoon moesten komen. Frei zei vilein dat de geschiedschrijving zonder de slecht onderbouwde en insinuerende ‘Götz Aly-tjes’ konden. Hij doelde daarmee op slecht onderbouwde onthullinkjes van Aly. Het laat zich raden hoe de hazen achter de schermen lopen. Aly behoort niet tot het academische wereldje en schrijft en werkt als een vrije vogel, maar hij kan ook niet genegeerd worden. Daarvoor heeft hij te veel geschiedkundige prijzen en waardering gekregen. Knabbel en Babbel (Frei en Herbert) beten gemeen, maar Aly reageerde amper. Hij had ze weer eens op de kast.

Misschien was dit inhoudelijk niet de belangrijkste voordracht maar het zorgde wel voor enig vuurwerk.

Ulrich Herbert – Zur Entwicklung der Holocaustforschung seit den 1980er-Jahren

Hij geeft een helder overzicht van de Holocausthistoriografie vanaf de jaren 80. De Holocaust had tot dit tijdstip geen centrale rol in de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog. Daarna wel. Het boek van Daniel Goldhagen (Hitlers gewillige beulen) kan genoemd worden als een keerpunt. De thans meest gangbare stroming in de Holocausthistoriografie is dat de genocidale moord op de Joden wordt ingebed in het racistische beleid ten aanzien van alle slachtoffergroepen die geleden hebben gedurende de Tweede Wereldoorlog. Het nieuwe werk van Christian Gerlach (al eerdergenoemd) is hier een goed voorbeeld van. Hij roemt Friedländer omdat hij de slachtoffers een belangrijke rol heeft toegedicht en zodoende de slachtoffers zichtbaarder heeft gemaakt. Hilberg deed dat namelijk niet. Voorts noemt Herbert nog talloze recente ontwikkelingen, zoals de regionalisering, internationalisering, het werk van Timothy Snyder waarbij een link gelegd wordt tussen hongermoord in Oekraïne en Rusland en de Holocaust, aangezien dit grotendeels kon geschieden in bestuurlijk ongeorganiseerde oostelijke gebieden. Ook noemt hij het recente werk van Götz Aly (Europa gegen die Juden, 1880-1945) waarin hij aangeeft dat de Duitsers intensief geholpen zijn door andere overheden, particulieren et cetera. Ook wordt recent meer aandacht besteed aan thema’s als beroving, schande, morele verontwaardiging, dwangarbeid van Joden, rol van de Duitse bevolking, parallellen tussen kolonialisme en Auschwitz (Van Windhoek in het huidige Namibie naar Lebensraum) en comparatief geweldsonderzoek.

Wat mij zeer aansprak was het warme pleidooi van Herbert voor alle getuigenissen van slachtoffers. Hij sprak van Sonderzeugnisse. Elk verhaal is bijzonder en de moeite waard om uit te geven, want als je als slachtoffer geen bijzonder verhaal had, was je gegarandeerd al vermoord. Elke Sonderzeugnis is dus van historisch belang. Dat stak mij een hart onder de riem omdat Uitgeverij Verbum veel memoires van slachtoffers uitgeeft en hoe vaak horen we niet van boekhandels en anderen de verzuchting: ‘Weer een boek over de Holocaust?’ Nu hebben we weer een extra argument om dergelijke belangrijke boeken te blijven uitgeven. En ja, het was niet het belangrijkste item dat Herbert besprak, maar we eigenen ons deze uitspraak wel even toe. Herbert was trouwens de enige spreker die enige blijk gaf van morele verontwaardiging over de Holocaust en die kalte Welt der Täter.

Christoph Dieckmann – Krieg, Besatzung und osteuropäisches Judentum in den Studien Raul Hilbergs

De energieke Dieckmann was de verademing van het symposium. Bevlogen, enthousiast, leergierig en sympathiek kan deze jonge historicus genoemd worden die bij Ulrich Herbert gepromoveerd is. Handig om te weten hoe de pikorde is.

Hilberg was een gigant voor de Holocaustgeschiedschrijving. Zijn belang is moeilijk te overschatten, maar er is ook commentaar op Hilberg mogelijk (en wenselijk). Waarom heeft Hilberg nooit de studies van tijdgenoten gelezen en de belangrijkste conclusies in zijn studie verwerkt? Of er blijk van gegeven dat hij deze kende? Hilberg was een ´document man´. Het archief was belangrijk en hij koos zijn eigen pad en wilde zich niet laten afleiden door collega’s. Het archief was het enige werkterrein dat er toe deed. En dan ook nog alleen de archieven van de Duitse daders. Hilberg heeft daarmee slechts één perspectief. Hij was niet in staat om van perspectief te wisselen en verschillende invalshoeken te hanteren. Latere historici zoals Friedländer hebben dat wel gedaan ten aanzien van de slachtoffers. Hilberg is daarmee de pionier van het daderperspectief en niet, zoals Friedman wordt gezien, de pionier van het Holocaustonderzoek. Dieckmann komt wederom terug op zijn vraag waar het Oost-Europese Holocaustperspectief is. Immers 98% van de slachtoffers kwam niet uit Duitsland, maar uit landen buiten Duitsland, voornamelijk Oost-Europa. Waarom schenkt Hilberg dit perspectief geen aandacht?

Ook besteedt Hilberg weinig aandacht aan de Joden als slachtoffer. Waarom? Hilberg is boos op de Joden, zo lijkt het. Hij citeert op provocatieve wijze de hooggeplaatste SS’er Erich von dem Bach-Zelewski, die onder andere ook verantwoordelijk was voor het neerslaan van de opstand in het getto van Warschau . Hilberg is het met deze nazi eens: als de Joden beter georganiseerd waren geweest, was hun lot misschien minder rampzalig geweest.

Dieckmanns belangrijkste stelling is derhalve dat multiperspectiviteit (als dat een goed woord is) in het hedendaagse Holocaustdebat van groot belang is en daar deed Hilberg niet aan. Hij koos zijn eigen pad, belangrijk, maar gedateerd. De Holocaust moet mede geïnterpreteerd worden in het kader van een cumulatieve geweldsspiraal waar de Jodenvervolging een onderdeel van was. En de Duitsers hadden de klus nooit alleen geklaard. Dit was nogmaals een verwijzing naar de nieuwe studies van Christian Gerlach en Götz Aly.

*

Christopher Browning (Chris voor intimi) hield de voordracht over de drie verschillende versies van het standaardwerk (De vernietiging van de Europese Joden). Ik heb hem vooraf even aangeschoten en meegedeeld dat er eigenlijk vier versies zijn. Hilberg heeft namelijk vlak voor zijn dood, voor de Nederlandse en Hebreeuwse editie, een pakket van meer dan 200 pagina’s wijzigingen ingediend. Dat maakt de Nederlandse en Hebreeuwse editie tot de meest uitgebreide, of althans de laatste door de auteur uitvoerig herziene versie. Browning wimpelde het weg (wijzigingen maken nog geen nieuwe versie), maar hij noemde het wel in zijn lezing. Nicolas Berg opperde later dat het de moeite waard is om de Nederlandse versie te gebruiken voor een nieuwe Duitse versie.

Na deze bijdrage kon de Nederlandse uitgever gemoedelijk wegzakken in de niet-aflatende stroom lezingen. Frank van Vree noemde het een ‘Pruisisch’ programma en dat was het ook, maar per saldo zeker de moeite waard. Het was zeer vermoeiend maar inspirerend en goed te volgen.

De catering van het symposium was wat aan de magere kant. Bedenkelijk was het hoe er geduwd en gegraaid werd toen op woensdag veel te weinig eten was ‘georganiseerd’ en de inderhaast opgescharrelde pretzels uitkomst moeten bieden. En dat op een symposium over de Holocaust…

Het was ongemakkelijk dat minstens vier sprekers zich minimaal een keer verspraken en Hilberg met Hitler verwisselden. Ongelukkig maar ook een beetje onjuist. Volgens het narratieve onderzoek was Himmler de ware held van het verhaal van  De vernietiging van de Europese Joden en niet Hitler. Hitlers hersens heten volgens Hilberg Himmler en niet Heydrich. HhhHHH!

Gerton van Boom

21 oktober 2017

  

English version

As a result of my subscription to the Institut für Zeitgeschichte (Zentrum für Holocaust-Studien) digital newsletter I received an invitation to attend a symposium dedicated to Raul Hilberg, the pioneer of historical studies on the Holocaust, to mark the tenth anniversary of his death. Uitgeverij Verbum Publishers has published Hilberg’s standard work and is soon to publish the translation of his autobiography The Politics of Memory (translated under the title Politiek van herinneren, Verbum 2017) therefore my interest was aroused. Part of the symposium was dedicated to Hilberg’s autobiography. It was clear that I needed to cancel the editor’s reunion of Groniek (the student historical society magazine of which I was co-editor in 1986) which was to be held on 18th October 2017, and be present at the adulation and critique of this quirky, Jewish, misunderstood, long maligned and too long neglected lone wolf of Holocaust historiography.

We travelled by train to Berlin and on to the rather boring embassy quarter, south of Tiergarten, where the symposium was to be held. The symposium was organized by the Friedrich-Ebert-Stiftung on the Hiroshimastrasse. The idea for the symposium originated from René Schlott of the Zentrum für Zeithistorische Forschung in Potsdam. The cooperating partners being the University of Vermont (where Hilberg was Professor of Political Science), the aforementioned Institut für Zeitgeschichte (IfZ) and the Frits Bauer Institut, supported by the S. Fischer Stiftung, Freunde & Förderer, the United States Holocaust Memorial Museum and the Jena Center Geschichte des 20. Jahrhunderts.

The list of participants shows in the main the leading names, highly respected historians who have a full-time professional or academic involvement with the history of the persecution of the Jews and of national socialism in Germany. Two éminences grises of holocaust historiography were also there, namely Saul Friedländer and Christopher Browning. Also present were Doris Bergen, Hilary Earl, Jürgen Matthäus and Peter Hayes from the United States, and Götz Aly, Frank Bajohr, Nicolas Berg, Christoph Dieckmann, Norbert Frei, Suzanne Heim, Ulrich Herbert, Wulf Kansteiner, Harald Welzer, and Michael Wildt representing the German academics. From Israel a historian with Dutch roots, Dan Michman (Yad Vashem), was present. The list includes many other speakers whom I cannot mention here as I must be concise. Conspicuously absent were Wolfgang Benz, Peter Longerich and Dieter Pohl, as were also a number of leading names from America. 

Which subjects were addressed? Hilberg and Vienna. The influence of Franz Neumann and Behemoth on Hilberg’s theoretical framework. Discussions between Hilberg and Arendt. The three versions of Hilberg’s standard work. Re-evaluation of Hilberg’s conceptual model in developing The Destruction of the European Jews. Raul Hilberg, Philip Friedman and early research into the Holocaust. Hilberg, the rail-network and the Holocaust. Hilberg’s assessment of the Jewish Councils. Women in the life and work of Hilberg. Hilberg and the discussions about the Führerbefehl. The nature of Hilberg’s writing (regarding his laconic style). Analysis of the narrative in his standard work. Hilberg’s esthetic narrative. The story of the publication of his standard work. “I have never begun by asking the big questions”. Hilberg and the Jewish victims. Hilberg and the perpetrators’ documents. Learning from the perpetrators; Hilberg, Neurenberg and the emergence of his standard work. Emigration and expropriation in Hilberg’s work. And much, much more.

I cannot discuss all thirty-three lectures here, I shall restrict myself to my top 3, but first I would like to mention a few matters which I couldn’t help but notice.

*

There were hardly any speakers from countries other than Germany and the US present (Michman and a speaker from Sweden being the only exceptions). Does this mean that these two countries are leading the academic discourse? It seems to be the case. Not a single Dutch historian (excepting Frank van Free, a professional historian from the NIOD, attending but not participating), none from Belgium, France or Britain were present, or at any rate none who took part in the discussions. Yet even stranger was the fact that no-one from Eastern Europe was present (with the exception of a German employee of the Gedenkstätte Theresienstadt). Christoph Dieckmann also found this worthy of note. Of all the victims of the Second World War, including the Jews, much more than half were from Eastern Europe; and of the Jewish victims, more Eastern European Jews fell victim to the Germans and local people (the perpetrators were not all Nazi’s). Yet at this symposium academics from these countries are totally absent (among which were Poland, the Baltic States, Romania, the Ukraine and Russia). Why? Is the subject of no interest there? Before the beginning of World War II and the Holocaust millions of people had already become victims (Holodomor and the pogroms), yet no well-known or respected historian dealt with the subject. A historian from the US, Timothy Snyder, became the one to do so.

Another point of note was the difference in tone between the Americans and Germans. The Americans often think and argue clearly and directly from A through to Z. Whilst the Germans, even linguistically, take a much more roundabout route; still I feel that the Germans have a better insight into the nature and history of the Germans, even though it sometimes provides too much ballast. When Dieckmann and Klein shared a joke about the difference between Germans and Austrians all the Germans laughed heartily, but the Americans didn’t get the witz. In my opinion, this is also apparent in their published work. Today’s German historians seem to navigate their way through the curiosities of the archives better than the Americans do. The Americans on the other hand are better at setting out a clear storyline for educational purposes. Logic and accessibility seem to be on a higher plane. The Germans prefer solidity.

A third observation is that the number of Jewish historians is steadily decreasing. In the past, the Holocaust historiography was dominated by Jewish historians (Hilberg, Yahil, Bauer, Friedländer and others) but currently there are hardly any Jewish historians leading in this field. Does this indicate that, although the subject was initially left to the Jewish historians, the passage of time has provided a certain distance, making room for a less emotional and more matter-of-fact approach and thus allowing the non-Jewish historians to feel a willingness, or even the need, to step forward? One obvious explanation may be that there are not many Jews left in Germany and so there aren’t any, or hardly any, Jewish-German Shoah researchers left, and the German universities are not inviting those remaining to come to Germany either. The same can be said about the Netherlands too. Here, initially the persecution of the Jews was recorded by Jews such as Abel J. Herzberg, Jacques Presser and Loe de Jong but they have passed and a new generation of Jewish historians has not taken their place. Many detailed and worthy research, dealing with separate themes within the subject, have been published, but, whether because of a lack of ambition or of challenge, a new Presser has not yet arisen to describe and interpret its entirety. Most of the (leading) historians who currently specialize in the persecution of the Jews are not Jewish. Having noted this to be the case, what is its relevance? Declining Jewish interest? Everything has already been said?  Academic interest developing along a scale, beginning with the great themes and moving on to the more intimate themes? Is the debate becoming necessarily more matter of fact? Pure coincidence? Or is the observation not worth mentioning and utterly unimportant?

This brings me to my last contemplation. It would seem that (just as with soccer these days) the Netherlands no longer plays a part in the Holocaust discourse. A great pity, and unnecessary. Dutch historians have truly made a contribution to the historiography, yet on the whole they are invisible. This is largely due to the fact that Dutch historians generally only publish in Dutch. In The Destruction of the European Jews, an interesting recent publication in English by Christian Gerlach (of which Verbum have acquired the copyright), both an article in English by Johannes Houwink ten Cate and Ron Zeller & Pim Griffioen as well as the publication by Bob Moore (Victims and Survivors. The Nazi Persecution of the Jews in the Netherlands) are cited. Jacques Presser, though having been translated, is neither cited, nor referred to or found to be of importance. Herzberg and De Jong have not been translated and are thus by definition not referred to. The important comparative study done by Ron Zeller & Pim Griffioen has not been translated and is thus non-existent to international Holocaust historiography, or at best, only the English summaries are read. If Dutch academics wish to be counted, then their work must either be translated or written in English. In addition, the Dutch need to step up; Herzberg, Presser and De Jong have earned their place in the historiography but surely now a new standard work would be a welcome contribution to this field.

In the Netherlands, the American historians of the Holocaust are translated more often than the German. Added to that, German historians in this field are largely ignored by the Dutch publishers. Of all the German experts present, none have been translated into Dutch! What does this signify? Are the Americans better, more authoritative? Do they sell better? Or are the Dutch specialist publishers unfamiliar with relevant developments in the Holocaust historiography? Having posed the question, the answer seems obvious.

Following on from these relevant or irrelevant opening observations, we move on to the reviews of the symposium lectures. A compilation of all the contributions shall, without doubt, be published, allowing me to limit myself to considering the three contributions which most caught my interest. They are the lectures by Götz Aly, Ulrich Herbert and Christoph Dieckmann. The contributions made by Harald Welzer with his elusive intellect, Wulf Kansteiner (an analysis of the language of narrative in The Destruction of the European Jews by Raul Hilberg), and Peter Hayes (for the Germans the transportation of the Jews during the Holocaust posed no problem at all; the number of trains needed for the transportation was only a tiny percentage of the total number of trains scheduled) fell just short of the top three.

*

Götz Aly – Wie und warum das Institut für Zeitgeschichte 1964 und 1980 die Übersetzung des Hilberg hintertrieb

Aly had already published his lecture in the Süddeutsche Zeitung on October 17, 2017, that is, the day before the lecture, under the title ‘Angst vor der Wahrheit’. In his standard work, The Destruction of the European Jews, Hilberg had set himself the task of unravelling the machinery and workings of the perpetrators. And by perpetrators he meant the Germans. This he did with the utmost precision and detail, sparing no-one. The first publisher to be approached (Droemer Knaur Verlag, founded specifically to document the Nazi past) asked the IfZ for their judgement on the content of the work. It was negative, and the book was not published. Some years ago, Aly discovered that Droemer Knaur’s director had governed a small camp near Saalfeld, where also many were made victims. As Hilberg was very familiar with the lists of German perpetrators this man Boll must have been afraid of publication. Abgelehnt!

Rowolt Verlag also declined to publish Hilberg’s work.

Following the 1979 broadcast of the television series Holocaust, Verlag C.H. Beck considered publishing Hilberg. Again, an opinion was asked of the IfZ and again the answer was: do not publish. It was deemed out dated.

Yet the real reason for not publishing was the protection of their own professional historical circle. A German must surely be preferable to an (most likely emotional) American Jew. Verlag C.H. Beck decided not to publish.

In the end, a small leftist publisher, Verlag Olle & Wolter, published the hefty manuscript in 1982. The 4000 volumes were quickly sold out, for the exorbitant price of 128 marks apiece. Yet the book was not even given a review, at least not in the leading magazines and newspapers. This changed when the Fischer Verlag had it translated and published again, in 1990.

In the meantime, the IfZ had had the bulk of the work translated and was using it for their own internal research. Officially declaring that the translation was necessary as a foundation for their advice.

In Politiek van herinneren, Hilberg laments the German attitude and stonewalling. It was not transparent and only served for their own protection.

Aly’s article and lecture immediately gave rise to a heated exchange between Aly, a former journalist, and the academic establishment. We were sitting behind Norbert Frei and Ulrich Herbert. They became agitated, conferring continually while Aly was speaking and couldn’t get to the microphone quickly enough when he had finished. Frei was vicious, saying that History could do without the loosely-founded insinuations of the likes of Götz Aly. By that he meant some of Aly’s more loosely-founded disclosures. One can well imagine how things fly behind the scenes. Aly does not belong to the world of academia and is able to write unfettered, but he can not be ignored. He has been awarded too many historical prizes and is held in high esteem. The terrible twins (Frei and Herbert) were mean and nasty but Aly hardly blinked. He had them right where he wanted them.

Perhaps this wasn’t the most important in-depth lecture but it did provide some fireworks.

Ulrich Herbert – Zur Entwicklung der Holocaustforschung seit den 1980er-Jahren.

Ulrich provides us with a clear view of the Holocaust historiography since the 1980’s. The Holocaust was not given a central role in the history of the Second World War until after the 1980’s. Daniel Goldhagen’s book, Hitler’s Willing Executioners, can be seen as a turning point. The current view in Holocaust historiography is that the genocidal murder of the Jews was anchored in the same racial policy applied to all the different victim groups who suffered during World War II. A good example of this is Christian Gerlach’s new work (mentioned earlier). Friedländer is praised for bestowing an important role on the victims, and so allowing them to be seen. Something that Hilberg omitted to do. In addition, Herbert highlights many recent developments such as regionalization, internationalization and the work by Timothy Snyder, linking murderous starvation in the Ukraine and Russia to the Holocaust, something that by large happened in the administratively unorganized eastern regions. He also mentioned the recent work by Götz Aly (Europa gegen die Juden, 1880-1945) in which he shows that the Germans were helped intensively by other governments, individuals and so on. Recently more attention is also focused on themes such as robbery, shame, moral outrage, the forced labour of Jews, the role of the German people, parallels between colonialism and Auschwitz (Windhoek in Namibia and Lebensraum) and comparative studies of violence.

Something which appealed to me greatly was Herbert’s warm plea for hearing every victim’s testimony. He called it Sonderzeugnisse. Each and every story is unique and worth publishing, because a victim without a unique story could only be one who had already be murdered. Therefore, every Sonderzeugnis is of historic interest. To me that is welcome encouragement, we publish many victim’s memoirs at Uitgeverij Verbum Publishers, and we so often hear bookshops and others say: “Another book on the Holocaust?”. Now we have another good reason to go on publishing these important testimonies. No, the point may not have been the most important one of Herbert’s lecture, but we are proud to appropriate it for ourselves. Herbert, incidentally, was the only speaker who showed any sign of moral outrage regarding the Holocaust and die kalte Welt der Täter.

Christoph Dieckmann – Krieg, Besatzung und osteuropäisches Judentum in den Studien Raul Hilbergs

The energetic Dieckmann brought a breath of fresh air to the symposium. Inspired, enthusiastic, inquisitive and likeable are words which may be used to describe this young historian who gained his doctorate under Ulrich Herbert. Handy to know the pecking order.

Hilberg was one of the giants of the Holocaust historiography. His importance cannot be underestimated yet we must also view his work critically. Why did Hilberg choose not to read the work of his contemporaries and incorporate their conclusions in his own work? Or, for that matter, just show that he was familiar with their work? Hilberg was a ‘documents man’. To him the archive was important, he set out his own path and would not be side-tracked by his colleagues. The archive was the only subject of importance to his work, and then only the archives of the German perpetrators. Because of this he was limited by only the one perspective. He was unable to change perspective and look at his subject from other angles. Something that later historians, such as Friedländer, managed to do in regard of the victims. Hilberg is therefore the pioneer of the perpetrator’s perspective and not, as Friedman is seen, the pioneer of the Holocaust research. Dieckmann returned to the question of the absence of an East European perspective of the Holocaust. After all, 98% of the victims were not from Germany but from countries other than Germany, mainly Eastern Europe. Why did Hilberg not choose to use that perspective?

In addition, Hilberg does not pay much attention to the Jews as victims. Why? Hilberg seems to be angry with the Jews. He cites the high-ranking SS officer Erich von dem Bach-Zelewski, who was responsible, among other things, for crushing the uprising in the Warsaw ghetto, as if in provocation. Hilberg is in agreement with this Nazi: if the Jews had been more organized then their plight might not have been as disastrous.

Dieckmann’s main argument is this: in the current debate on the Holocaust, multi-perspectivity (for want of a better word) is of great importance and Hilberg did not practice it. He followed his own path, which was of importance, but dated. The Holocaust should also be understood in the context of a cumulative spiral of violence, a part of which was the persecution of the Jews. The Germans could never have achieved this on their own. Once again, referring to the new research by Christian Gerlach and Götz Aly.

*

Christopher Browning (Chris for friends) took the rostrum to speak about the three different versions of the standard work (The Destruction of the European Jews). Just before he spoke I brought to his attention the fact that there are actually four versions. Shortly before his death Hilberg had submitted a pack of more than 200 alterations for the Dutch and Hebrew editions. This means that the Dutch and Hebrew editions are the most extensive, as far as the last comprehensively revised edition by the author is concerned. Browning waved it away (alterations do not constitute a new version) but did mention it in his reading. Nicolas Berg later suggested that it would be worth using the Dutch version for a new German version.

Following that action your Dutch publisher was able to relax back pleasantly into the never-ending stream of lectures. Frank van Free called it a Prussian programme and he was right, but all in all it was worth it. Extremely tiring, but inspiring and easy to follow.

The catering at the symposium was a bit lean. Worryingly a lot of pushing and grabbing went on when not enough food had been ‘organized’ on the Wednesday and pretzels had to be hurriedly raked up to fill the gaps. To think that we were at a symposium dealing with the Holocaust ……

It was unnerving that at least four speakers made an unfortunate slip of the tongue at least once by saying Hitler instead of Hilberg. Unfortunate and also somewhat unjustified. According to narrative research Himmler, not Hitler, was the real hero of The Destruction of the European Jews. If we listen to Hilberg, Hitler’s brains answered to Himmler and not Heydrich. HhhHHH!

Gerton van Boom

October 21st, 2017

Gepost op

Auschwitz

Auschwitz

Robert-Jan van Pelt en Deborah Dwórk

Auschwitz laat stap voor stap zien hoe het gewone stadje van voor de oorlog, dat in 1270 door de Duitsers is gesticht, Duitslands meest beruchte vernietigingskamp werd. Wat wij ‘Auschwitz’ noemen was geen natuurramp. Mensen, voor het merendeel Duitsers, en voor het merendeel mannen, hebben over de functie en inrichting van het kamp nagedacht. Gedurende de oorlogsjaren wijzigden zij hun plannen, ze brachten steeds weer veranderingen aan in hun ontwerpen en zorgden ervoor dat deze werden uitgevoerd.
Aan de hand van de honderden bouwtekeningen die de Duitsers in 1945 inderhaast vergaten te vernietigen kunnen we dit proces tot in zijn meest schokkende details volgen. De vele gesprekken met overlevenden, memoires en dagboekaantekeningen maken duidelijk hoe dramatisch de invloed van deze veranderingen op het dagelijkse leven van de gevangenen was. Auschwitz is de herziene uitgave van Auschwitz: van 1270 tot heden, vertaling van Tinke Davids. De auteurs ontvingen voor Auschwitz de National Jewish Book Award.

Robert Jan van Pelt (1955) promoveerde in Leiden en is sinds 1996 hoogleraar Cultural History aan de faculteit bouwkunde van de universiteit van Waterloo in Canada. Van Pelt is een van de belang- rijkste deskundigen op het gebied van het concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau. Hij schreef onder andere The Case for Auschwitz: Evidence from the Irving Trial. Hij was getuige-deskundige in het proces van David Irving tegen Deborah Lipstadt. Hij was mede-initiatiefnemer van de tentoonstelling The Evidence Room (gaskamer) die van start ging op de Biënnale van Venetië in 2016 en medeauteur van de tentoonstellingscatalogus. Hij is tevens initiatiefnemer van een reizende tentoonstelling met achthonderd originele artefacten uit Auschwitz-Birkenau.

Debórah Dwork is Rose Professor of Holocaust History en oprichter-directeur van het Strassler Center for Holocaust and Genocide Studies van Clark University (VS) in Worcester, Massachusetts. Ze wordt internationaal geprezen als wetenschapper en speelt een vooraanstaande rol in het universitaire onderwijs over de Holocaust. Momenteel (2017-2018) vervult ze de Shapiro Senior Scholar-in Residence van het United States Holocaust Memorial Museum. Zij schreef onder andere het in vele talen vertaalde Kinderen met een gele ster. Samen met Robert Jan van Pelt schreef ze Holocaust: A History en Exodus: Joden op de vlucht uit het Derde Rijk 1933-1946.

Lees de recensie in het Nederlands Dagblad

 34.50Boek bestellen

 

 14.50Boek bestellen

Gepost op

Wat er overblijft van Auschwitz

Wat er overblijft van Auschwitz

Giorgio Agamben

In Wat er overblijft van Auschwitz beschrijft Giorgio Agamben hoe een mens getuige kan zijn van het onmenselijke. De overlevenden van Auschwitz hebben iets meegemaakt wat moeilijk in woorden te vatten is. Agamben werpt een nieuw licht op de getuigenissen en geeft een antwoord op de vragen die daaruit voortkomen. Hoe moeten we omgaan met de getuigenissen? Welke positie nemen de overlevenden in als enige getuigen? En welke plek moet Auschwitz innemen in het huidige gedachtegoed over de Holocaust? Zijn doel is het denken over Auschwitz te ontdoen van ethische en politieke doctrines en een nieuw kader op te zetten waarmee we een poging kunnen doen om het onvoorstelbare te begrijpen. Als we ervan uit zouden gaan dat Auschwitz onbegrijpelijk is, blokkeren we onbewust de vraag naar hoe Auschwitz ooit mogelijk is geworden. En zolang we niet de logica van het ‘onuitsprekelijke’ van de kampen doorgronden, lopen we het risi­co dat het nog eens zal gebeuren. Met een inleiding door Ype de Boer.

verdieping en uitleg — ONLINE PLATFORM
Bij aanschaf van dit boek krijgt u toegang tot het online platform met exclusieve content. De tekst is voorzien van verhelderende annotaties en extra informatie over Agambens referenties. Bij elk hoofdstuk heeft Ype de Boer een inleiding geschreven, waarin hij bondig de filosofische vragen weergeeft die Agambens analyse op de achtergrond sturen. Daarnaast biedt het platform toegang tot artikelen van gerenommeerde nationale en internationale Agamben-kenners.

Meer informatie op agamben.nl

Lees de recensie in Trouw

 17.95Boek bestellen

 7.95eBook kopen

Gepost op

Eerste Nederlandse getuigenissen van de Holocaust

Eerste Nederlandse getuigenissen van de Holocaust

Bettine Siertsema

Direct na de Tweede Wereldoorlog verschenen er talloze boekjes, pamfletten, essays en andere getuigenissen van Nederlanders die de Holocaust aan den lijve hadden meegemaakt. De onbekende gruwelijkheden moesten openbaar gemaakt worden. De wereld moest weten wat voor onmenselijke toestanden er in de concentratiekampen hadden plaatsgevonden. Iedereen moest geïnformeerd worden over de industriële moord op de Europese Joden.

Maar de belangstelling voor dit onderwerp viel aanvankelijk tegen. De eerste getuigenissen werden, door gebrek aan interesse, niet meer herdrukt en werden na verloop van tijd antiquarische curiositeiten. In dit boek worden de belangrijke eerste getuigenissen gebundeld en voorzien van een inleiding door Bettine Siertsema. Als bron verdienen deze aanklachten meer bekendheid.

Bettine Siertsema studeerde Nederlands aan de Vrije Universiteit te Amsterdam (VU). In 1990 werd ze studiesecretaris bij het Bezinningscentrum van de VU, later het Blaise Pascal Instituut geheten. Vanaf 2000 deed zij onderzoek naar de levensbeschouwelijke aspecten van Nederlandse dagboeken en memoires over de concentratiekampen. Wat voor gods- en mensbeeld hielden de schrijvers erop na, en hoe werd die visie beïnvloed door hun kampervaring? In 2007 promoveerde zij op de studie Uit de diepten: Nederlandse egodocumenten over de nazi- concentratiekampen. Zij werkt nu als universitair docent geschiedenis aan de VU.

Haar onderzoek concentreert zich op de internationale Holocaust-literatuur en mondelinge getuigenissen van de Sjoa. Ze heeft gepubliceerd over Etty Hillesum, Abel J. Herzberg, Jonathan Littells De welwillenden, David Grossmans Zie: liefde, vrouwelijke daders, Nederlandse literaire representaties van het proces-Eichmann en daarnaast over Nederlandse dichters als Martinus Nijhoff, Ida Gerhardt, Huub Oosterhuis en Lloyd Haft. Momenteel doet ze onderzoek naar de Holocaust-dader als literair personage.

Bettine Siertsema schreef ook Verhalen van kwaad – opstellen over Holocaustliteratuur. Het eBook is gratis te downloaden. Meer info en bestel

 14.50Boek bestellen

 24.50Boek bestellen

Bettine Siertsema was te gast bij VPRO Boeken op 28 januari 2018. Bekijk hier de uitzending: