Cleveringa, Van Bemmelen en de maakbaarheid van geschiedenis
Gerton van Boom
Almere, 23 augustus 2021
In De Groene Amsterdammer van 12 augustus 2021 lees ik maar liefst twee recensies van boeken over de Universiteit Leiden.1 Met name het boek van Willem Otterspeer en meer specifiek de passages over de Universiteit Leiden gedurende de bezettingsjaren zijn interessant. Over de oorlog heeft hij eerder al het boek Het horzelnest geschreven. Maar het lijkt alsof deze geschiedenis niet helemaal compleet is. Wordt hier iets verzwegen? Of wordt hier de geschiedenis bewerkt (of worden bewust bepaalde feiten en omstandigheden vermeden) om het beeld van de universiteit in en kort na de oorlog fraaier voor te stellen dan het feitelijk was? De rel rond de dappere professor Cleveringa wordt (terecht) op een voetstuk geplaatst, veel bekende zaken worden uitvoerig en goed besproken, maar sommige minder bekende, onbekende of ongevallige informatie wordt onder het tapijt geveegd. De hoogleraar universiteitsgeschiedenis Otterspeer laat steekjes vallen of is hij misschien vrijwillig speelbal van de broodheer die de corporate identity van de Leidse universiteit vooral positief wil laten lijken? Wat is er aan de hand? Een reconstructie van een succesvol verborgen gebleven doofpotaffaire.
Voorjaar 2021 verscheen bij Uitgeverij Verbum van ondergetekende het boek Hou-Zee! Dreggen in de beerput van een nationaalsocialistische familie van Rob Pijpers. In dit boek schildert de auteur ‘een onthutsend en ontluisterend tijdsbeeld van het toenmalige Nederland en legt tevens de sociaalhistorische en psychologische wortels van de “fascistische mentaliteit” bloot,’ aldus de wervende flaptekst. Ook ging hij op zoek naar zijn familiegeschiedenis waaruit bleek dat zijn ouders en voorouders allemaal sterke NSB-sympathieën hadden. Ook Robs moeder Meta was een bevlogen aanhangster. Ze studeerde na de oorlog in Leiden bij strafrechtprofessor Jaap van Bemmelen. Meta was in de jaren 1952-1954 wetenschappelijk assistent van Van Bemmelen en bereidde een proefschrift over euthanasie voor. Ze werkte in het Snouck Hurgronjehuis op het adres Rapenburg 61. Dat is het epicentrum van de Leidse universiteit. Rob Pijpers ging op onderzoek uit en vond een hoop brandbaar materiaal. Het was geen toeval dat NSB’ster Meta het goed kon vinden met Van Bemmelen. Een korte passage van de auteur over Van Bemmelen:2
Ik citeer hieronder enkele stijlbloempjes uit hoofdstuk XIV getiteld ‘Ras, Nationaliteit en Kerkgenootschap’ met opbeurende tussenkopjes als ‘Criminaliteit van de negers in Amerika’, ‘Criminaliteit van de Joden’, ‘Verklaringshypothesen voor den aard en de ontwikkeling der Joodsche criminaliteit’ en ‘Rasvermenging in Nederland’: ‘Een ras wordt gekarakteriseerd door erfelijke eigenschappen. Behoort een bepaald individu eenmaal tot een ras, dan kan hij dit nooit meer veranderen. Het is zeker niet uitgesloten dat bepaalde raseigenschappen een verhoogde kans op conflicten met een bepaalde rechtsorde scheppen. In het bijzonder zal zulks het geval zijn, wanneer de op te volgen rechtsregels gemaakt zijn door menschen van een ander ras.’3
Over de gekleurde medemens noteert de auteur: ‘Niet alleen is de quantiteit der negercriminaliteit hooger, maar ook is deze qualitatief ernstiger. Juist de zware misdadigheid, diefstal, inbraak en roof, komen bij de negers veel meer voor dan bij de blanken. De verklaring dezer hoogere en zwaardere criminaliteit wordt gezocht in het feit, dat zij in alle opzichten bij blanken achterstaan. […] De vraag is, of daarnaast ook bepaalde raseigenschappen een rol spelen. Bonger zegt dat de milieuinvloeden van dien aard zijn, dat men a priori geen andere factoren behoeft aan te nemen. Inmiddels geeft hij zelf toe, dat tal van schrijvers gewezen hebben op de sensualiteit, het gebrek aan initiatief, de neiging tot goedkope opsmuk, de luiheid enz. van den Noord-Amerikaanschen neger. Dit alles behoeven echter nog geen aangeboren raseigenschappen te zijn. Het eenige, dat Bonger toegeeft is dat de neger waarschijnlijk minder intelligent is dan de blanke. Aangeboren intelligentie acht Bonger echter voor de criminaliteit “van geen of hoogstens van zeer secundaire beteekenis.” Deze laatste bewering van Bonger zou ik willen bestrijden. Hieronder zullen wij nog zien, hoe het geringere intellect wel degelijk van groot belang is voor en gepaard gaat met grootere criminaliteit.’4
Zijn Jóodse medeburgers worden als volgt getypeerd: ‘De criminaliteit der Joden wordt in bijna alle landen gemeten aan de criminaliteit van hen, die behooren tot de Joodsche kerkgenootschappen. De meeste schrijvers achten dit geen overwegend bezwaar, omdat zij, die tot een Joodsch kerkgenootschap behooren, op zeer enkele uitzonderingen na ook van joodschen bloede zijn. Dat is natuurlijk juist. Maar toch schuilt hier wel degelijk een bezwaar, daar het in het geheel niet onmogelijk zou zijn, dat de joodsche criminaliteit een veel ongunstiger beeld zou vertoonen, wanneer daarbij de criminaliteit werd opgeteld van hen, die, ofschoon niet meer tot een Joodsch kerkgenootschap behoorend, toch tot het Joodsche ras gerekend moeten worden.’5 En: ‘Het wil mij voorkomen dat de Joodsche criminaliteit in hoofdzaak wordt bepaald door raseigenschappen [cursivering door Van Bemmelen – R.P.].’6 […] ‘Niettegenstaande hun geldzucht zijn de Joden tevens vaker royaal en minder vaak gierig, juist zooals wij dit hieronder zullen aantreffen bij het nerveuze temperament. De combinatie geldzucht-royaliteit en de voorliefde voor groote plannen (die ook vaker bij Joden voorkomt dan bij den gemiddelden Nederlander) alsmede de neiging tot opsieren en overdrijven zijn evenzoovele aanleidingen tot oplichting. De voorliefde voor groote plannen en de royaliteit samen, zullen ook zeker bijdragen tot het vaker voorkomen van bankbreuk. Het eigenaardige karakter van de Joodsche criminaliteit is derhalve zeker niet in de eerste plaats uit het onder hen veel voorkomende koopmansberoep, maar vooral uit erfelijke raseigenschappen te verklaren.’7 […] ‘Op de Joodsche criminaliteit zal zeker ook invloed worden uitgeoefend door het feit, dat geestesstoringen bij hen meer voorkomen dan bij andere groepen.’8
In 1948 verscheen de tweede druk van Van Bemmelens Criminologie – Leerboek der misdaadkunde. Behalve een enkele ondergeschikte wijziging (zoals de toegevoegde alinea: ‘Merkwaardig is dat de vrouwlijke criminaliteit zoveel frequenter is bij de negers dan bij de blanken, in het bijzonder ook t.a.v. de geweldscriminaliteit.’9) is voornoemd hoofdstuk integraal herdrukt ten behoeve van de aankomende fine fleur der vaderlandse criminologen. Wel bevat de tweede druk uit 1948 deze bijzondere en wat mij betreft zeker voor meerderlei uitleg vatbare toegevoegde slotopmerking: ‘Met grote belangstelling moge het verdere verloop van de Joodse criminaliteit na de laatste wereldoorlog worden tegemoet gezien. De afschuwelijke uitroeiing van een belangrijk deel van de Joodse bevolkingsgroep zal ongetwijfeld invloed hebben op de criminaliteitscijfers van hen die overbleven.’10
Dit is slechts een kort citaat uit Hou-Zee! over de Duitsgezinde hoogleraar die het zelfs bracht tot rector magnificus van de Universiteit Leiden. Rob Pijpers legt ook de familiebanden van Van Bemmelen bloot. Ook deze analyse wijst in de richting van een hoogleraar die zich wel heel graag wilde aanpassen aan het Duitse gezag. Gevreesd moet worden dat de informatie die in Hou-Zee! blootgelegd is slechts het topje van de ijsberg is. Er is veel meer. Zelfs W.F. Hermans maakt zich in 1963 boos over het boek van Van Bemmelen, maar tevergeefs.11
Het boek van Rob Pijpers maakt duidelijk dat de Universiteit Leiden meerdere tegenpolen herbergde, zelfs tegenpolen binnen de vakgroep Rechten. Aan de ene kant hebben we Cleveringa met zijn moedige optreden en aan de andere kant zien we Van Bemmelen die antisemitisch en Duitsgezind was.12 Na de oorlog was er nog een florerende carrière voor aanpassingskunstenaar Van Bemmelen weggelegd in Leiden en kon hij tot in de jaren zestig de Leidse rechtenstudenten opvoeden in een verwerpelijke antisemitische rassenleer en dito strafrechtelijke wanpercepties. Maar Van Bemmelen is uit de annalen verdwenen, sterker nog, nooit in de annalen voorgekomen als Leidse ‘vriend van de beweging’.
Er is een speciale leerstoel genoemd naar Cleveringa en dat moet uitstralen: ‘Kijk eens, wij waren goed in de oorlog.’ Van Bemmelen is vergeten en verdient geen prominente plek onder de zon meer. Is het niet beter dat een universiteit transparant is en beide kanten van de medaille laat zien? Naast de Cleveringa-stoel zou er als tegenhanger ook een ‘Van Bemmelen-schandpaal’ moeten komen, als waarschuwing tegen hoogst dubieuze meelopers die achter de schermen veel schade berokkenen.13
Of kletst Rob Pijpers maar een beetje uit zijn nek? Daarover spreekt Mein Kampf-vertaler Mario Molegraaf klare taal in zijn recensie van het opstel in de Haagse weekkrant Den Haag Centraal: ‘We weten het natuurlijk: aan de goede kant staat men zich achteraf te verdringen, aan de slechte kant blijft het leeg. Daarom is dit boek, één grote beerput met 402 voetnoten, zo’n moedige onderneming. […] Ja, deze ontwrichtende familiekroniek moest worden geschreven.’14
Reacties kunt u sturen naar: g.vanboom@verbum.nl
Voetnoten
1 ‘Intellectuele beul’ van Pieter van Os over De glazen toren: De Leidse universiteit 1970-2020, Prometheus, 2021 van Pieter Slaman en ‘Een behouden huis’ van Chris van der Heijden over Groepsportret met dame: De strategie van de aanpassing – de Leidse universiteit 1876-1975, Prometheus, 2021 van Willem Otterspeer.
2 Zie voor een volledige beschrijving van Meta en Jaap van Bemmelen de pagina’s 133 t/m 147 van Hou-Zee! van Rob Pijpers.
3 Mr. J.M. van Bemmelen [Jaap van Bemmelen], Criminologie – Leerboek der misdaadkunde (Zwolle, 1942), blz. 185.
4 Ibidem, blz. 188-189.
5 Ibidem, blz. 189.
6 Ibidem, blz. 190.
7 Ibidem, blz. 193.
8 Ibidem, blz. 195.
9 J.M. van Bemmelen, Criminologie – Leerboek der misdaadkunde, tweede druk (Zwolle, 1948), blz. 218.
10 Ibidem, blz. 225.
11 ‘Het boek van Van Bemmelen’, van W.F. Hermans in: Het Parool, 4 oktober 1963, pag. 5. Dit artikel is opgenomen in W.F. Hermans, deel 21 van Volledige Werken, Ongebundeld Werk 1952-1979, pag. 296-299.
12 Natuurlijk kennen we ook de NSB’er Jaap Schrieke, hoogleraar Indisch Recht in Leiden, die door Generalkommissar Friedrich Wimmer in 1942 benoemd werd tot secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie. Na de oorlog werd Schrieke in eerste instantie ter dood veroordeeld. Dit vonnis werd later omgezet in een gevangenisstraf van twintig jaar. Hij werd in 1955 om medische redenen vervroegd in vrijheid gesteld.
13 Naast de ‘Van Bemmelen-schandpaal’ zou er dan ook een ‘Schrieke-galg’ langs het Leidse Galgewater moeten komen.
14 Den Haag Centraal van 19 augustus 2021, jaargang 15 nummer 731.