Gepost op

We hebben Mutti nooit meer gezien

We hebben Mutti nooit meer gezien

Op zesjarige leeftijd werd Luise door haar moeder samen met haar broer Klaus en zusje Leni in Düsseldorf (Duitsland) in maart 1939 op de trein

gezet naar Nederland. Van dit kindertransport gingen veel kinderen door naar Engeland. Luise en haar broer en zusje kwamen eerst in Rotter- dam aan, in Quarantaine Beneden-Heijplaat. Het grootste deel van de oorlog is Luise opgevangen geweest door de nonnen van het Maria Internaat in Amersfoort.

Luise’s vader zat toen ze met haar broer en zusje vluchtte al een tijdje in het concentratiekamp Sachsenhausen. Hij is later in de oorlog vergast in Schloss Hartheim waar ook veel gehandicapte mensen zijn vermoord door de nazi’s.

Luise’s moeder was bang dat ook haar kinderen niet meer veilig zouden zijn door het sterk opko- mende antisemitisme in Duitsland. Ze hoopte in Nederland een veilige haven voor haar kinderen te vinden. Veilig was het wel, maar ze heeft na de oorlog haar kinderen niet meer kunnen ophalen.

We hebben Mutti nooit meer gezien is geschikt voor jeugdige lezers vanaf tien jaar.

 4.95Boek bestellen

 14.95Boek bestellen

Gepost op

Nunes Vaz

Nunes Vaz

‘Wil je dat ik mij laat besnijden?’
Roosje wist het allemaal niet meer. Wat een toestand. Ze kende Henk nu ruim een jaar en op de eerste drie maanden na, was het een en al ellende. Gelukkig was haar moeder een beetje bijgedraaid, maar haar vader wilde nog steeds niets van haar en Henk weten.

Zo begint de grotendeels naoorlogse familiekroniek over de Joodse familie Nunes Vaz. Salo Muller beschrijft in een hoog tempo de ups en downs van deze familie – totdat ze allemaal gestorven zijn! Tragiek, welvaart, geluk, overspel, passie, seks, pech, humor, ziektes en treurige lotsbestemmingen – het zijn allemaal ingrediënten van deze wervelende tweede roman van Salo Muller.

Salo (Amsterdam, 29 februari 1936) heeft in de Tweede Wereldoorlog als Joods kind vanaf 1941 ondergedoken gezeten nadat hij vanuit de crèche van de Hollandse Schouwburg werd gered. Hij zat ondergedoken op acht adressen, onder meer in Friesland, waar hij Japje werd genoemd. Zijn beide ouders zijn omgekomen in Auschwitz. De onderduikouders die de jonge Salo anderhalf jaar onder hun hoede namen, Klaas Vellinga en Pietje Heddema-Bos, zijn in 2008 geëerd met een Yad Vashem eremedaille. Over zijn belevenissen in de oorlogsjaren schreef hij het boek Tot vanavond en lief zijn hoor! Dit waren de laatste woorden die zijn moeder tegen hem sprak toen ze hem bij de kleuterschool afzette. Die dag werd ze opgepakt door de Duitsers.

Salo Muller werd bekend als fysiotherapeut van Ajax ten tijde van de hoogtijdagen in de jaren zeventig. Over zijn belevenissen tijdens de gouden jaren van Ajax schreef hij in 2006 het boek Mijn Ajax (herdruk 2017: Mijn Ajaxjaren). Na Ajax richtte hij zich op het opbouwen van zijn fysiotherapie praktijk. Hij was daarnaast dertig jaar lang hoofdredacteur van het blad voor de fysiotherapie, Fysioscoop, en schreef een tweetal boeken over blessures. In 2007 verscheen Blootgeven, een boek over zijn werk als fysiotherapeut. Muller beschrijft hierin een groot aantal van zijn bijzondere patiënten. In 2013 debuteerde hij als romanschrijver met De foto.

 4.95Boek bestellen

 17.95Boek bestellen

Boekpresentatie

Gepost op

Roofkunst – 16 augustus 2017

Op de fiets van Laren (NH) naar Groningen. Elke dag zestig kilometer via de LF-routes. Vriendin Lieberte woonde haar hele jeugd in Olst en ging naar het gymnasium in Deventer. Daar moesten we natuurlijk (haar) herinneringen ophalen. We nemen onze intrek in hotel Huis Vermeer aan het Grote Kerkhof. Wat heeft Hanzestad Deventer te bieden? Leuke antiquariaten, Gerard ter Borch (schilder, wel aardig, in het gemeentehuis was een kleine tentoonstelling ingericht: Magistraal over zijn leven en werk, in het bijzonder zijn schilderij Magistraat, ‘de Nachtwacht van Deventer’, maar niet heus) en theoloog Geert Grote (1340-1384), trendsettend met zijn Moderne Devotie (eigen geweten belangrijker dan het instituut kerk). Zijn schedel ligt in Museum De Waag.

Volgens Lieberte moesten we ook een kijkje nemen in oudste kerk van Deventer: de Bergkerk. Het was matig weer zodat een bezoek aan de Bergkerk de juiste tijdsbesteding leek.

Aldaar aangekomen bleek er een tentoonstelling te zijn ingericht. Wij naar binnen. Het is een indrukwekkende expositie van roofkunst uit de Tweede Wereldoorlog. De titel is: Roofkunst, voor, tijdens en na WOII (www.roofkunst.com). We zijn aangenaam verrast en de eerste vraag die ik kan stellen is: waarom wisten wij dit niet? We lezen de belangrijkste kranten en volgen alles wat met de Holocaust te maken heeft, we krijgen dagelijks Blendle-meldingen over Holocaustartikelen in het nieuws en weten niet dat deze belangwekkende tentoonstelling gaande is.

Voordat we de expositie bezoeken kijken we naar de documentaire over de totstandkoming van de tentoonstelling. De twee bestuursleden van de initiatiefnemer Ter Borch Stichting vertellen enthousiast over hun plannen en de realisatie van hun ambities. Daaf Ledeboer overdrijft daarbij wel een beetje met een zwaar aangezette en nederige, haast religieuze blijmoedigheid à la Taco Dibbets. Hij is zo enthousiast dat hij in de schaduw mocht staan van de grootsheid van de kunst, waar hij mee in aanraking kwam, dat het gaat schuren. Maar je moet hem na geven dat het mooie tentoonstelling is geworden waar de Ter Borch Stichting en Deventer terecht trots op mogen zijn.

Er vielen mij twee zaken in het bijzonder op. Dat is ten eerste de bewegende beelden van tandarts Ruurd Rodenburg die in Leeuwarden diverse filmopnames maakte hoe zijn overburen (familie De Jongh) op 12 november 1942 door de politie van huis gehaald werden. Samen met zijn drie dochters stapte Israël de Jongh op de trein naar Westerbork, waar ze vermoord werden. Ook zijn er beelden van leeghalen van hun huis aan de Spanjaardlaan door verhuisbedrijf A. Postma. Volgens mij zijn dit unieke filmbeelden, althans ik ken geen andere bewegende beelden van de Jodenvervolging in Nederland, anders dan de beelden van Westerbork. De filmpjes zijn beschikbaar gesteld door het Fries Film Archief. Zouden er nog meer filmbeelden zijn van de Sjoa?

Eigenlijk hadden deze filmbeelden slechts zijdelings betrekking op het onderwerp van de tentoonstelling, maar interessant was het wel. Dat brengt mij maar gelijk op het tweede punt dat opviel. En dat is dat het onderwerp roof en restitutie van Nederlandse kunstbezit zo omringd is door een treurige, ambtelijke, onbarmhartige en juridische spruitjeslucht met een zweem van bureaucratisch antisemitisme. We kopen natuurlijk ook de catalogus (Roof & Restitutie. De uittocht en gedeeltelijke terugkeer van Nederlands kunstbezit tijdens en na de Tweede Wereldoorlog door de samenstellers van de tentoonstelling Rudi Ekkart en Eelke Muller, Deventer, 2017) en lezen wat we natuurlijk allang weten en nog steeds pijn doet. ‘…, werd de Jodenvervolging in Nederland doorgevoerd als een stapsgewijs, zorgvuldig geregisseerd proces waarvan het fundament bestond uit juridische en ambtelijke regelingen. De roof van eigendommen van Joodse verzamelaars verliep als een bureaucratisch proces.’ Stelselmatig en stap voor stap werden de Joden dus uitgekleed en vermoord. Ook de kunst van Joden was soms gedwongen verkocht, soms ongedwongen maar wel door de oorlogsomstandigheden ingegeven. Maar de Nederlandse overheid heeft grotendeels andere motieven bij de kunstrecuperatie dan het bieden van hulp en rechtvaardigheid aan onredelijk hard getroffen oorlogsslachtoffers. Met de recuperatie konden de kunstwerken weer getoond worden aan het publiek (versterking van het nationale kunstpatrimonium). Maar daarnaast speelde er nog een belang, en wel een financieel belang van de overheid. Ik citeer: ‘De kunstvoorraad zou bij verkoop een vermogen van ettelijke miljoenen guldens opleveren, een bedrag dat de deerlijk gehavende rijksschatkist kon aanvullen. De belangen van de individuele beroofde burgers leken in de eerste naoorlogse jaren bijna een bijzaak.’

Na een reorganisatie van de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) in 1948 kreeg het restitutieproces meer vaart, maar de belangrijkste problemen werden niet verholpen. ‘Voor teruggave moest vast staan dat een werk het eigendom van de verzoeker was geweest en dat het onvrijwillig uit zijn bezit was geraakt. Een eventueel ontvangen tegenprestatie moest worden ingeleverd en daarnaast moest een onkostenvergoeding worden betaald. Voor oorlogsslachtoffers die alles waren kwijtgeraakt, konden deze eisen een onneembare horde zijn.’ Je was alles kwijtgeraakt en afgepakt, kwam berooid terug uit de kampen of uit de onderduik. Wat kon je allemaal aantonen? Waar haalde je het geld vandaan? Het geld dat je soms ontvangen had, was in veel gevallen weer afgepakt. Je moest dus geld terugbetalen dat ook al weer van je gestolen was, terwijl de kunstmarkt direct na de oorlog in een dip zat. Het was dan soms goedkoper om de veiling van je eigendommen af te wachten en ze op de veiling terug te kopen.

Het aantonen van onvrijwilligheid van de transactie (indien deze al had plaatsgehad) zal in veel gevallen ook moeilijk zijn geweest. Als je ervanuit ging dat vroeg of laat Nederland het Duitse voorbeeld zou volgen ten aanzien van de onteigening van Joods bezit en vermogen, dan kon je maar beter snel verkopen en met dit ‘zwarte geld’ je onderduik of vlucht te financieren. Is dit een vrijwillige verkoop? Je kan echt alle kanten op redeneren. En dat zullen partijen dan ook driftig hebben gedaan.

Ondanks dit restrictieve teruggavebeleid zijn er kort na de oorlog duizenden kunstwerken teruggeven aan de voormalige eigenaren. ‘In het begin van de jaren vijftig was de Nederlandse Rijksoverheid van mening dat de boeken konden worden gesloten. De overgebleven kunstwerken kwamen in beheer van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, om in bruikleen te worden gegeven aan musea of ter aankleding van openbare gebouwen. Deze werken vormen de huidige NK-collectie (Nederlands Kunstbezit-collectie). Vandaag de dag bestaat deze collectie nog uit ruim 4000 objecten.’ Later bleek het aantal 4800 te zijn, nadat al duizenden kunstwerken als niet-restitueerbaar waren verklaard en geveild waren (opbrengst: rekening Rijk).

Later, onder druk van de publieke opinie en de groeiende belangstelling van het publiek voor de nog steeds geldende naoorlogse onrechtvaardige behandeling van Joodse slachtoffers van het naziregime, is de politiek (niet de bureaucratie) tot het inzicht gekomen dat er een humaner restitutiebeleid moest worden ontwikkeld. Overigens wordt de term ‘humaner’ gebruikt in de tentoonstelling terwijl de catalogus spreekt van een ‘nieuw’ restitutiebeleid. Lees hiervoor het veel geraadpleegde handboek over de Nederlandse recuperatie en restitutie van door de nazi’s geroofde kunst: Betwist bezit van Eelke Muller en Helen Schretlen uit 2002.

Er wordt natuurlijk voorzien in een projectbureau, een commissie (Herkomst Gezocht) en een gefaseerde beleidsimplementatie. De eerste reeks van aanbevelingen in 2001 karakteriseerde het naoorlogse restitutiebeleid als ‘formalistisch, bureaucratisch, kil en veelal zelfs harteloos’.

Een van de aanbevelingen was ook dat alle verkopen van Joodse particulieren vanaf 10 mei 1940 zou moeten worden beschouwd als onvrijwillig, tenzij het tegendeel bewezen kon worden. Omkering van de bewijslast dus. Dat gold later ook voor de kunstrestitutie van de handel. Over het terugbetalen aan de Nederlandse staat van de verkoopopbrengst, werd nu aanbevolen dat dit alleen van toepassing was indien de verkoper of de erven het geld ter vrije beschikking hadden gekregen. Na deze aanbevelingen werd de commissie Polak (Adviescommissie Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog) op 1 januari 2002 ingesteld.

Er is ook een berekening gemaakt van de waarde van het niet-restitueerbare deel van alle gerecupereerde kunst. Dit bedrag zou aan een Joodse culturele instelling worden geschonken. Voorts hebben ook de musea onderzoek gedaan naar problematische gevallen van roofkunst. In 2007 werd er in de Hollandse Schouwburg een zoveelste tentoonstelling gehouden onder de titel Geroofd, maar van wie? om de rechtmatige eigenaren van de kunstwerken te achterhalen.

Het humanere restitutiebeleid heeft ertoe geleid dat de Restitutiecommissie vele kunstwerken heeft teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar. Bekend zijn de zaken van Gutmann en Goudstikker. Maar opvallend is dat het gevoerde beleid erin heeft geresulteerd dat zeventig jaar na de oorlog de staat der Nederlanden een royale kunstverzameling heeft die niet van haar was. Ruim 4000 kunstwerken is de ‘ opbrengst’ van dit beleid ten behoeve van het algemeen belang en de Collectie Nederland. Dat heeft de overheid dus goed gedaan! Of niet? Eerst ontkennen, dan ontmoedigen, dan juridisch haast onmogelijk maken en ongeveer zestig jaar na de oorlog een humaner beleid ontwikkelen… Cynisch?

Er zijn veel boeken over geschreven, want deze houding jegens de Nederlandse slachtoffers van de Holocaust beperkte zich niet tot kunstvoorwerpen. Het gaat ook over al het andere geroofde bezit van de Joden, zoals het huizenbezit, de onteigende bedrijven, de verzekeringen, de erfpachtkwestie en de onzinnige belastingaanslagen. Op al deze fronten heeft de staat der Nederlanden inmiddels een ‘humaner’ beleid ontwikkeld en daar waar nodig schadevergoeding betaald, maar trots kunnen we er niet op zijn. De juridische spruitjeslucht was ziekmakend, maar werd gedoogd door de Nederlandse bevolking. Immers, wij, het volk, kiezen onze politieke vertegenwoordigers en bestuurders. Wij hebben als volk jarenlang goed gevonden dat onze overheid de berooide Joden zo in de kou heeft laten staan op basis van legalistische drogredeneringen. Waarom hebben we niet vanaf 1945 royaal en loyaal de slachtoffers het voordeel van de twijfel gegeven? Waarom hebben we niet direct alle geroofde Joodse kunst aan de Joodse gemeenschap teruggegeven. De commissie Van Kemenade heeft (een halve eeuw na het einde van de oorlog) een gedeeltelijk gevoel van rechtvaardigheid en rechtsherstel opgeleverd, maar het kwam wel heel erg laat en er moest wel heel erg om gevochten worden. Joodse hoogleraren als Klein en Lipschits, die gedocumenteerd op de hoogte waren van de dossiers en betrokken zijn geweest bij de onderzoeken, hebben geschat dat het uiteindelijke bedrag aan schadevergoeding ongeveer een vijfde was van de werkelijke schade. Royaal of karig?

En wij hebben met zijn allen onze (zuinige) overheid zijn gang laten gaan om regels te verzinnen waar de slachtoffers in praktische zin nooit of slechts mondjesmaat aan konden voldoen. In dit kader werd er in de naoorlogse Holocaustliteratuur vaak gesproken over naoorlogs antisemitisme. Ies Lipschits heeft er een boek over geschreven: De kleine Sjoa. En dat is precies zoals de Joden het gevoeld moeten hebben. Maar er zijn veel meer boeken over dit onderwerp (het oplevende antisemitisme kort na de oorlog) geschreven zoals Terugkeer van Nienke Hondius.

Eigenlijk had de titel van de tentoonstelling niet Roof moeten zijn, maar Dubbele roof. Dat was waarschijnlijk voor de mensen die de tentoonstelling organiseerden net te ongemakkelijk. Allemaal nette mensen die geen man en paard durven te noemen? En ja, nog zoiets, het verspreiden van desinformatie is gewoon liegen.

Maar is dit dan helemaal afgesloten anno 2017? Nee, onlangs heeft Salo Muller zich nog boos moeten maken over de Nederlandse Spoorwegen (15 juli 2017, https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2183326-nabestaande-holocaust-eist-schadevergoeding-ns.html). Hij eist een schadevergoeding. In landen als Frankrijk is dit, hoewel na commerciële dwang, al geregeld, maar in Nederland wordt gewacht. Schadebeperking zal dat heten. Salo Muller eist overigens ook het geld van de treinkaartjes terug die gedeporteerde Joden aan de spoorwegen hadden betaald om naar Vught of Westerbork vervoerd te mogen worden. Meewarig kijken de bestuurders naar deze pijnlijk roepende in de woestijn. En krijgt Salo Muller een afwijzing van de ‘klantenservice’, alsof hij tas in de trein vergeten was…

Gerton van Boom

16 augustus 2017