Gepost op

Europa tegen de Joden, Warum die Europeanen?

Remco Ensel, 4 november 2018

Götz Aly schreef een ontnuchterende alternatieve geschiedenis van twintigste-eeuwse Europese samenwerking met als belangrijkste ingrediënten afgunst, profijt, radicaal-nationalisme en de directe betrokkenheid van vele gewone burgers bij antisemitisch geweld.

In Europa tegen de Joden pikt de Duitse historicus Götz Aly de draad op van zijn eerdere studies over de Jodenvervolging. Meest bekend is waarschijnlijk Warum die Deutschen? Warum die Juden? waarin de historicus de Duitsers aan een psychologisch onderzoek onderwerpt. Neid oftewel afgunst was de algemene noemer waaronder Aly de prikkelende vragen uit de titel van deze veelbesproken studie van een antwoord trachtte te voorzien. Afgunst over de succesvolle sociale stijging van Joden en hun overwegend geslaagde aanpassing aan de snelle modernisering van Duitsland zorgden voor een breed gevoeld verlangen de Joodse minderheid op haar plaats te wijzen en uit de samenleving te bannen. Europa tegen de Joden is te lezen als een ambitieuze poging een aantal van de eerdere bevindingen nogmaals onder de loep te nemen en ditmaal in een vergelijkend onderzoek: Warum die Europeanen?

Het is deze keer niet slechts Duitsland maar het Europese continent als geheel dat terechtstaat voor de genocide. Misschien wilde de historicus met zijn nieuwe boek ook enkele critici van repliek dienen. Immers, de Holocaust was zonder twijfel een Duits project, maar tegelijkertijd kan moeilijk worden volgehouden dat het gewelddadig antisemitisme pas na 1933 de kop opstak. Zo leest Europa tegen de Joden als een indringende verhandeling over de opkomst van geïnstitutionaliseerde Jodenhaat zoals die vanaf het einde van de negentiende eeuw door Europese volkeren en staten werd uitgedragen. Uitmondend in de massamoord op zes miljoen mede-Europeanen.

Het boek is gecomponeerd langs twee assen. De eerste is die van het terugkerend mechanisme van haat en afgunst waarvan Europa rond de eeuwwisseling doortrokken raakte. Overal vertaalde dit zich in discriminerende maatregelen tegen Joden: inperking van hun deelname aan het onderwijs door beperkende quota of andere beletsels, de afkondiging van studie- en beroepsverboden en de selectieve inzet van belastingen die Joden extra hard troffen. Met de ontluisterende kracht van de herhaling toont Europa tegen de Joden hoe gedurende het gehele interbellum overheden en georganiseerde burgers steeds weer opnieuw uit hetzelfde vaatje tapten. Fascinerend om te lezen is het terugkerende pleidooi – voor, tijdens en na de twee wereldoorlogen – voor een verplichte zondagssluiting of de verplaatsing van de wekelijkse markt naar de zaterdag om de Joodse middenstand de wind uit de zeilen te nemen. In Polen en Roemenië mochten Joodse studenten Medicijnen op een gegeven moment alleen nog in Joodse lijken snijden. De trend bestond erin Joden zoveel mogelijk naar de marge van het maatschappelijk leven te verbannen en de economie te ‘ontjoodsen’. Initiatieven of steun voor deze maatregelen waren te vinden in alle geledingen van de samenleving. Vijanden vonden elkaar in hun haat tegen de Joden met als gemene deler het profijt dat marginalisering en uitsluiting zou opleveren.

Op veel plaatsen komt het tot geweld tegen Joden. Meest bekend zijn de pogroms in het Russische Rijk, maar Götz Aly laat zien hoe op veel meer plaatsen en ver voor 1933 Joodse gemeenschappen zich schrap moesten zetten tegen het gevaar van plundering en geweld. De terreur, plundering, verkrachting en verjaging in de decennia voor de Eerste Wereldoorlog en daarna waren niet slechts de vege voortekenen van de Shoah, maar kenden een eigen dynamiek. Ze zorgden ook voor een ervaringsgeschiedenis waar later op kon worden teruggevallen door daders en slachtoffers. In 1937 beschreef de Roemeense schrijver Mihail Sebastian in zijn dagboek de toenemende Jodenhaat. Het begon met schelden en pesterijen en mondde uit in een beroepsverbod dat hij in januari 1938 opgelegd kreeg. Sebastians vriend, zo valt in zijn dagboek te lezen, steunde niettemin het aanblijven van de huidige regering, want ‘wat na haar komt, zal oneindig erger zijn’. Sebastian laat stap voor stap zien tot op welke angstaanjagende hoogte zijn vriend gelijk zou krijgen. De meeste van die stappen hadden zich in de vijftig jaar daarvoor al ergens in Europa voorgedaan.

De tweede as in Europa tegen de Joden is de chronologie van fatale ontwikkelingen die gezamenlijk een verklaring bieden voor de zo breed gedragen haatpropaganda, uitsluiting en geweld waaraan Europese Joden ten prooi vielen vanaf het einde van de negentiende eeuw. De afgunst, de jaloezie en verbittering ten aanzien van de vermeende maatschappelijke positie van Joden speelden hierin een grote rol, maar Aly plaatst deze gevoelens van onvrede over de snelle modernisering en de ongelijke sociale stijging in een breder verklaringskader. Als kanttekening moet worden gezegd dat Aly van de historicus Yuri Slezkine de stelling overneemt dat Joden door hun idealen, drang naar verbetering van hun lot en aanpassingsvermogen het in de twintigste eeuw bijzonder goed hebben gedaan als sociale stijgers en winnaars van de modernisering. Naast de oude plattelandsbevolking en het nieuwe stedelijk proletariaat wisten Joden zich overal op te werken tot de maatschappelijke bovenlaag.

Een groot deel van de oorzaak voor het desondanks op drift raken van de Joden in Europa legt Aly bij de succesvolle verspreiding van nationalistische ideologieën die al voor de Eerste Wereldoorlog Roemenen, Polen, Grieken, Litouwers, Oekraïners en ook Fransen en Duitsers ertoe aanzetten om te gaan denken in termen van uitsluiting en zuivering. De volgende stap wordt gezet na de oorlog toen ditzelfde nationalisme de leidraad werd in internationaal beleid. De nationale grenzen werden herschikt om de deur vervolgens op slot te draaien. Zo werden vervolgden afgesneden van hun enige uitweg uit de haat, de onteigening en de roof. Roemenisering, litouwisering, hongarisering, hellenisering, polonisering, tsjechisering of, relatief laat, arisering – zo stelt Aly – waren variaties op dezelfde melodie: het tot tweederangsburgers verklaren van Joden. Ook in communistisch Rusland speelde dit nationalistische vertoog een steeds grotere rol: van het invoeren van identificatiepapieren met etnische vermelding, de russificeren en het tot vijandige ideologieën verklaren van zionisme en het sociaaldemocratische bundisme.

Het radicaal-nationalisme en de etnische zuivering leidden overal in Europa tot de uitruil van bevolkingsgroepen. Hierbij gingen herstelmaatregelen om tegemoet te komen aan de effecten van de Eerste Wereldoorlog geruisloos over in geplande bevolkingszuivering. Aly wijdt een intrigerende paragraaf aan de systematische, met bureaucratische middelen uitgevoerde, selectie van de lokale bevolking in de Elzas. In dit grensgebied worden op basis van de geboorteplaats van ouders en grootouders de Duitsers van de Fransen gescheiden. Nooit eerder, aldus Aly, kende Europa een zo rigoureus doorgevoerde bevolkingspolitiek.

De strategie van vlucht en emigratie wordt bemoeilijkt. In plaats daarvan zijn er in het interbellum van bovenaf opgelegde ‘bevolkingstransfers’, ‘evacuaties’ en ‘repatriëringen’. Voor de Joodse ‘nationale minderheden’ zonder natuurlijk ‘thuisland’ leverde deze uitruilpolitiek een onoverkomelijk probleem op. Zij kwamen klem te zitten toen in de jaren dertig onder invloed van nationalisme en racisme ook overzee de grenzen dichtgingen. Canada wenste geen ‘vreemd bloed’ te importeren, Australië zei geen ‘rassenprobleem’ te hebben en er niet op te zitten wachten er een te creëren. Na vijftig jaar van ontrechting, uitsluiting en terreur konden de Joden – op enkele grote in het boek genoemde uitzonderingen na – nergens heen.

De noodlottige ontwikkelingen in Europa tegen de Joden waren niet onafwendbaar noch het resultaat van een vooropgezet plan. Des te meer roept het boek op tot waakzaamheid bij stappen die ogenschijnlijk deel uitmaken van reguliere politiek – zeggen waar het op staat, radicaal antimigratie- en vluchtelingenbeleid – maar die inhumaan uitpakken en een directe impact hebben op het lot van bedreigde individuen, families en minderheden. Europa tegen de Joden gaat niet alleen over stroperige internationale politiek of afkeurenswaardig overheidsbeleid, maar toont tevens hoe burgers, buren en werknemers betrokken raakten bij plundering en het molesteren van medeburgers, hoe politie daarbij een oogje dichtkneep en rechters niet tot bestraffing overgingen. Terreur kon plaatsvinden, in de woorden van Aly, in een door omstanders gecreëerde haag van haat.

 

Remco Ensel