Gepost op

‘Ik was mijn houvast helemaal kwijt’

‘Ik was mijn houvast helemaal kwijt’

Getuigen van Theresienstadt

Ria van den Brandt

In samenwerking met Guido Abuys

Tijdens de Tweede Wereldoorlog deporteerden de nazi’s bijna 5000 Joden vanuit Nederland naar het doorgangsgetto Theresienstadt in Tsjecho-Slowakije. De meeste transporten vertrokken vanuit kamp Westerbork, waar veel gevangenen dachten dat Theresienstadt een ‘bevoorrecht’ kamp was. Philip Mechanicus geloofde deze propaganda niet: Theresienstadt zou ‘het neusje van de zalm’ zijn’, maar ‘de zalm stinkt’.

Hoezeer de zalm destijds stonk, wordt duidelijk in dit boek, gebaseerd op interviews met drieënveertig getuigen van Theresienstadt. Voor het eerst in de Nederlandse geschiedschrijving van de Holocaust wordt het verhaal van Theresienstadt met zoveel verschillende stemmen verteld.

De interviews in dit boek zijn afgenomen in samenwerking met Herinneringscentrum Kamp Westerbork.

Ria van den Brandt (1960), filosoof, is als onderzoeker verbonden aan de Faculteit der Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen van de Radboud Universiteit. Haar actuele onderzoek richt zich op Joodse getuigenissen en levensfilosofieën. Van haar hand verschenen onder meer Vrouwen van woorden. Een kleine canon tegen groot leed (2014) en Steeds een ander uitzicht. Een inleiding in het denken en leven van Etty Hillesum (2015).

Guido Abuys (1962) is conservator van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork.

 24.50Boek bestellen

Gepost op

Cleveringa, Van Bemmelen en de maakbaarheid van geschiedenis – 23 augustus 2021

Cleveringa, Van Bemmelen en de maakbaarheid van geschiedenis

Gerton van Boom

Almere, 23 augustus 2021

In De Groene Amsterdammer van 12 augustus 2021 lees ik maar liefst twee recensies van boeken over de Universiteit Leiden.1 Met name het boek van Willem Otterspeer en meer specifiek de passages over de Universiteit Leiden gedurende de bezettingsjaren zijn interessant. Over de oorlog heeft hij eerder al het boek Het horzelnest geschreven. Maar het lijkt alsof deze geschiedenis niet helemaal compleet is. Wordt hier iets verzwegen? Of wordt hier de geschiedenis bewerkt (of worden bewust bepaalde feiten en omstandigheden vermeden) om het beeld van de universiteit in en kort na de oorlog fraaier voor te stellen dan het feitelijk was? De rel rond de dappere professor Cleveringa wordt (terecht) op een voetstuk geplaatst, veel bekende zaken worden uitvoerig en goed besproken, maar sommige minder bekende, onbekende of ongevallige informatie wordt onder het tapijt geveegd. De hoogleraar universiteitsgeschiedenis Otterspeer laat steekjes vallen of is hij misschien vrijwillig speelbal van de broodheer die de corporate identity van de Leidse universiteit vooral positief wil laten lijken? Wat is er aan de hand? Een reconstructie van een succesvol verborgen gebleven doofpotaffaire.

Voorjaar 2021 verscheen bij Uitgeverij Verbum van ondergetekende het boek Hou-Zee! Dreggen in de beerput van een nationaalsocialistische familie van Rob Pijpers. In dit boek schildert de auteur ‘een onthutsend en ontluisterend tijdsbeeld van het toenmalige Nederland en legt tevens de sociaalhistorische en psychologische wortels van de “fascistische mentaliteit” bloot,’ aldus de wervende flaptekst. Ook ging hij op zoek naar zijn familiegeschiedenis waaruit bleek dat zijn ouders en voorouders allemaal sterke NSB-sympathieën hadden. Ook Robs moeder Meta was een bevlogen aanhangster. Ze studeerde na de oorlog in Leiden bij strafrechtprofessor Jaap van Bemmelen. Meta was in de jaren 1952-1954 wetenschappelijk assistent van Van Bemmelen en bereidde een proefschrift over euthanasie voor. Ze werkte in het Snouck Hurgronjehuis op het adres Rapenburg 61. Dat is het epicentrum van de Leidse universiteit. Rob Pijpers ging op onderzoek uit en vond een hoop brandbaar materiaal. Het was geen toeval dat NSB’ster Meta het goed kon vinden met Van Bemmelen. Een korte passage van de auteur over Van Bemmelen:2

Ik citeer hieronder enkele stijlbloempjes uit hoofdstuk XIV getiteld ‘Ras, Nationaliteit en Kerkgenootschap’ met opbeurende tussenkopjes als ‘Criminaliteit van de negers in Amerika’, ‘Criminaliteit van de Joden’, ‘Verklaringshypothesen voor den aard en de ontwikkeling der Joodsche criminaliteit’ en ‘Rasvermenging in Nederland’: ‘Een ras wordt gekarakteriseerd door erfelijke eigenschappen. Behoort een bepaald individu eenmaal tot een ras, dan kan hij dit nooit meer veranderen. Het is zeker niet uitgesloten dat bepaalde raseigenschappen een verhoogde kans op conflicten met een bepaalde rechtsorde scheppen. In het bijzonder zal zulks het geval zijn, wanneer de op te volgen rechtsregels gemaakt zijn door menschen van een ander ras.’3

Over de gekleurde medemens noteert de auteur: ‘Niet alleen is de quantiteit der negercriminaliteit hooger, maar ook is deze qualitatief ernstiger. Juist de zware misdadigheid, diefstal, inbraak en roof, komen bij de negers veel meer voor dan bij de blanken. De verklaring dezer hoogere en zwaardere criminaliteit wordt gezocht in het feit, dat zij in alle opzichten bij blanken achterstaan. […] De vraag is, of daarnaast ook bepaalde raseigenschappen een rol spelen. Bonger zegt dat de milieuinvloeden van dien aard zijn, dat men a priori geen andere factoren behoeft aan te nemen. Inmiddels geeft hij zelf toe, dat tal van schrijvers gewezen hebben op de sensualiteit, het gebrek aan initiatief, de neiging tot goedkope opsmuk, de luiheid enz. van den Noord-Amerikaanschen neger. Dit alles behoeven echter nog geen aangeboren raseigenschappen te zijn. Het eenige, dat Bonger toegeeft is dat de neger waarschijnlijk minder intelligent is dan de blanke. Aangeboren intelligentie acht Bonger echter voor de criminaliteit “van geen of hoogstens van zeer secundaire beteekenis.” Deze laatste bewering van Bonger zou ik willen bestrijden. Hieronder zullen wij nog zien, hoe het geringere intellect wel degelijk van groot belang is voor en gepaard gaat met grootere criminaliteit.’4

Zijn Jóodse medeburgers worden als volgt getypeerd: ‘De criminaliteit der Joden wordt in bijna alle landen gemeten aan de criminaliteit van hen, die behooren tot de Joodsche kerkgenootschappen. De meeste schrijvers achten dit geen overwegend bezwaar, omdat zij, die tot een Joodsch kerkgenootschap behooren, op zeer enkele uitzonderingen na ook van joodschen bloede zijn. Dat is natuurlijk juist. Maar toch schuilt hier wel degelijk een bezwaar, daar het in het geheel niet onmogelijk zou zijn, dat de joodsche criminaliteit een veel ongunstiger beeld zou vertoonen, wanneer daarbij de criminaliteit werd opgeteld van hen, die, ofschoon niet meer tot een Joodsch kerkgenootschap behoorend, toch tot het Joodsche ras gerekend moeten worden.’5 En: ‘Het wil mij voorkomen dat de Joodsche criminaliteit in hoofdzaak wordt bepaald door raseigenschappen [cursivering door Van Bemmelen – R.P.].’6 […] ‘Niettegenstaande hun geldzucht zijn de Joden tevens vaker royaal en minder vaak gierig, juist zooals wij dit hieronder zullen aantreffen bij het nerveuze temperament. De combinatie geldzucht-royaliteit en de voorliefde voor groote plannen (die ook vaker bij Joden voorkomt dan bij den gemiddelden Nederlander) alsmede de neiging tot opsieren en overdrijven zijn evenzoovele aanleidingen tot oplichting. De voorliefde voor groote plannen en de royaliteit samen, zullen ook zeker bijdragen tot het vaker voorkomen van bankbreuk. Het eigenaardige karakter van de Joodsche criminaliteit is derhalve zeker niet in de eerste plaats uit het onder hen veel voorkomende koopmansberoep, maar vooral uit erfelijke raseigenschappen te verklaren.’7 […] ‘Op de Joodsche criminaliteit zal zeker ook invloed worden uitgeoefend door het feit, dat geestesstoringen bij hen meer voorkomen dan bij andere groepen.’8

In 1948 verscheen de tweede druk van Van Bemmelens Criminologie – Leerboek der misdaadkunde. Behalve een enkele ondergeschikte wijziging (zoals de toegevoegde alinea: ‘Merkwaardig is dat de vrouwlijke criminaliteit zoveel frequenter is bij de negers dan bij de blanken, in het bijzonder ook t.a.v. de geweldscriminaliteit.’9) is voornoemd hoofdstuk integraal herdrukt ten behoeve van de aankomende fine fleur der vaderlandse criminologen. Wel bevat de tweede druk uit 1948 deze bijzondere en wat mij betreft zeker voor meerderlei uitleg vatbare toegevoegde slotopmerking: ‘Met grote belangstelling moge het verdere verloop van de Joodse criminaliteit na de laatste wereldoorlog worden tegemoet gezien. De afschuwelijke uitroeiing van een belangrijk deel van de Joodse bevolkingsgroep zal ongetwijfeld invloed hebben op de criminaliteitscijfers van hen die overbleven.’10

Dit is slechts een kort citaat uit Hou-Zee! over de Duitsgezinde hoogleraar die het zelfs bracht tot rector magnificus van de Universiteit Leiden. Rob Pijpers legt ook de familiebanden van Van Bemmelen bloot. Ook deze analyse wijst in de richting van een hoogleraar die zich wel heel graag wilde aanpassen aan het Duitse gezag. Gevreesd moet worden dat de informatie die in Hou-Zee! blootgelegd is slechts het topje van de ijsberg is. Er is veel meer. Zelfs W.F. Hermans maakt zich in 1963 boos over het boek van Van Bemmelen, maar tevergeefs.11

Het boek van Rob Pijpers maakt duidelijk dat de Universiteit Leiden meerdere tegenpolen herbergde, zelfs tegenpolen binnen de vakgroep Rechten. Aan de ene kant hebben we Cleveringa met zijn moedige optreden en aan de andere kant zien we Van Bemmelen die antisemitisch en Duitsgezind was.12 Na de oorlog was er nog een florerende carrière voor aanpassingskunstenaar Van Bemmelen weggelegd in Leiden en kon hij tot in de jaren zestig de Leidse rechtenstudenten opvoeden in een verwerpelijke antisemitische rassenleer en dito strafrechtelijke wanpercepties. Maar Van Bemmelen is uit de annalen verdwenen, sterker nog, nooit in de annalen voorgekomen als Leidse ‘vriend van de beweging’.

Er is een speciale leerstoel genoemd naar Cleveringa en dat moet uitstralen: ‘Kijk eens, wij waren goed in de oorlog.’ Van Bemmelen is vergeten en verdient geen prominente plek onder de zon meer. Is het niet beter dat een universiteit transparant is en beide kanten van de medaille laat zien? Naast de Cleveringa-stoel zou er als tegenhanger ook een ‘Van Bemmelen-schandpaal’ moeten komen, als waarschuwing tegen hoogst dubieuze meelopers die achter de schermen veel schade berokkenen.13

Of kletst Rob Pijpers maar een beetje uit zijn nek? Daarover spreekt Mein Kampf-vertaler Mario Molegraaf klare taal in zijn recensie van het opstel in de Haagse weekkrant Den Haag Centraal: ‘We weten het natuurlijk: aan de goede kant staat men zich achteraf te verdringen, aan de slechte kant blijft het leeg. Daarom is dit boek, één grote beerput met 402 voetnoten, zo’n moedige onderneming. […] Ja, deze ontwrichtende familiekroniek moest worden geschreven.’14

Reacties kunt u sturen naar: g.vanboom@verbum.nl

 

Voetnoten

1 ‘Intellectuele beul’ van Pieter van Os over De glazen toren: De Leidse universiteit 1970-2020, Prometheus, 2021 van Pieter Slaman en ‘Een behouden huis’ van Chris van der Heijden over Groepsportret met dame: De strategie van de aanpassing – de Leidse universiteit 1876-1975, Prometheus, 2021 van Willem Otterspeer.

2 Zie voor een volledige beschrijving van Meta en Jaap van Bemmelen de pagina’s 133 t/m 147 van Hou-Zee! van Rob Pijpers.

3 Mr. J.M. van Bemmelen [Jaap van Bemmelen], Criminologie – Leerboek der misdaadkunde (Zwolle, 1942), blz. 185.

4 Ibidem, blz. 188-189.

5 Ibidem, blz. 189.

6 Ibidem, blz. 190.

7 Ibidem, blz. 193.

8 Ibidem, blz. 195.

9 J.M. van Bemmelen, Criminologie – Leerboek der misdaadkunde, tweede druk (Zwolle, 1948), blz. 218.

10 Ibidem, blz. 225.

11 ‘Het boek van Van Bemmelen’, van W.F. Hermans in: Het Parool, 4 oktober 1963, pag. 5. Dit artikel is opgenomen in W.F. Hermans, deel 21 van Volledige Werken, Ongebundeld Werk 1952-1979, pag. 296-299.

12 Natuurlijk kennen we ook de NSB’er Jaap Schrieke, hoogleraar Indisch Recht in Leiden, die door Generalkommissar Friedrich Wimmer in 1942 benoemd werd tot secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie. Na de oorlog werd Schrieke in eerste instantie ter dood veroordeeld. Dit vonnis werd later omgezet in een gevangenisstraf van twintig jaar. Hij werd in 1955 om medische redenen vervroegd in vrijheid gesteld.

13 Naast de ‘Van Bemmelen-schandpaal’ zou er dan ook een ‘Schrieke-galg’ langs het Leidse Galgewater moeten komen.

14 Den Haag Centraal van 19 augustus 2021, jaargang 15 nummer 731.

Gepost op

Primo Levi na God

Primo Levi na God

Verhalen van een nieuwe Bijbel

Joyce Rondaij

Hoe kan je schrijven over de mens en God na Auschwitz? Het ‘na’ in de titel verwijst naar het verlies dat Auschwitz veroorzaakte en de uitdaging die het betekende voor het denken over de mens en God, zowel in het werk van de Italiaans-Joodse scheikundige en schrijver Primo Levi, als in de theologie en filosofie. Het boek focust op drie thema’s: onrechtvaardig lijden, chaos en schepping, en goed en kwaad. Het toont aan hoe Levi schreef over de mens en God na Auschwitz, en hoe zijn representaties theologisch gelezen kunnen worden ‘na God’. Daarvoor brengt Rondaij Levi’s werk in gesprek met denkers als Richard Kearney, Immanuel Levinas en Catherine Keller.

Levi’s werk laat het belang zien van religieuze teksten om het verhaal van de mens te vertellen. Hij transformeert deze teksten, en geeft ze nieuwe betekenissen in nieuwe contexten. Hiermee zet hij de religieuze taal in voor een van de functies die zij altijd heeft gehad: betekenisverlening aan het zo complexe menselijk bestaan.

Bekijk hier het inkijkexemplaar

 24.95Boek bestellen

 

 7.95Boek bestellen

Gepost op

Hou-Zee!

Hou-Zee!

Dreggen in de beerput van een nationaalsocialistische familie

Rob Pijpers

Anders dan het na de bevrijding van Nederland graag omarmde geschiedbeeld wil, vormden de leden van de NSB en haar neven­organisaties zowel voor als tijdens de oorlogsjaren vaker wel dan niet juist de ‘ruggengraat’ van de maatschappij. Evenmin vormden deze NSB’ers een van de rest van de maatschappij strikt afgescheiden ‘foute’ enclave. In brede kringen van ‘arisch’ Nederland en ook bij de zelfbenoemde Joodse elite zoals belichaamd in de Joodsche Raad, zetten na de Duitse inval in 1940 aanpassing en collaboratie de toon en effenden het pad voor de deportatie van honderdduizend Joodse Nederlanders. Na de oorlog werd door NSB’ers veelal gezwegen over hun vroegere doen en laten, ook en met name tegenover hun nazaten. De auteur, afkomstig uit wat door de naoorlogse Bijzondere Rechtspleging als een ‘doorgewinterd NSB-milieu’ werd getypeerd, ontrafelt in dit heel persoonlijke opstel het oorlogsverleden – en de nasleep daarvan – van zijn familieleden, die vanaf de oprichting van de NSB begin jaren dertig hun ziel en zaligheid in ‘de beweging’ staken en na ‘Dolle Dinsdag’ in september 1944 de wijk namen naar het beminde Duitse buurland van Führer Adolf Hitler. Hij schildert een onthutsend en ontluisterend tijdsbeeld van het toenmalige Nederland en legt tevens de sociaalhistorische en psychologische wortels van de ‘fascistische mentaliteit’ bloot.

Bekijk hier het inkijkexemplaar

Lees de recensie in De Gooi en Eemlander

Lees de recensie in Historiek

 19.50Boek bestellen

 

 7.95Boek bestellen

Gepost op

De kern van de Holocaust

De kern van de Holocaust

Belzec, Sobibor, Treblinka en Aktion Reinhardt

Stephan Lehnstaedt

Ruim dertig procent van de Nederlandse Holocaustslachtoffers (ca. 33.500) werd vergast in het vernietigingskamp Sobibor. Hierdoor is Sobibor een belangrijk onderdeel van de Nederlandse Holocaust.

Kamp Sobibor was een onderdeel van Aktion Reinhardt die op 15 maart 1942 van start is gegaan. Deze Aktion, genoemd naar de hoge SS’er Reinhardt Heydrich, behelsde de bouw en werking van drie kampen (Belzec, Sobibor en Treblinka) die alleen voor de vernietiging van Joden zijn ontworpen, in het bijzonder het vermoorden van de Poolse Joden. Maar er was ook capaciteit voor Joden uit andere landen.

Tot november 1943 zijn ongeveer twee miljoen mensen in de Aktion Reinhardt-kampen vergast en verbrand. Daarna werden de kampen snel afgebroken en werden zoveel mogelijk sporen gewist. Minder dan 150 Joden hebben de Holocaust en deze vernietigingskampen overleefd. Slechts twee Nederlandse vrouwen wisten Sobibor te ontvluchten, waarvan Selma Engel-Wijnberg de bekendste was.

De Aktion Reinhardt-kampen hebben nooit de belangstelling gehad die Auschwitz-Birkenau (de ‘hoofdstad van de Holocaust’) ten deel is gevallen. Stephan Lehnstaedt corrigeert dit onvolledige beeld met deze compacte doch indringende studie.

De kern van de Holocaust wordt uitgegeven in samenwerking met Stichting Auschwitz, gevestigd te Brussel.

Stephan Lehnstaedt (München, 1980) is professor Holocaust en Joodse studies aan het Touro College Berlin. Zijn belangrijkste aandachtsgebieden zijn de Tweede Wereldoorlog, de Holocaust en de compensatie van dwangarbeid in de Poolse getto’s.

Bekijk hier het inkijkexemplaar

 22.50Boek bestellen

 

 7.95Boek bestellen

Gepost op

Boekpresentatie – Femke Halsema bevordert Salo Muller tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau

Boekpresentatie – Femke Halsema bevordert Salo Muller tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau

Vanwege de noodzakelijke coronamaatregelen heeft op 11 september 2020 in besloten kring de boekpresentatie van Salo Muller voor zijn nieuwe boek Het gevecht met de Nederlandse Spoorwegen plaatsgevonden. Tijdens deze bijeenkomst heeft Femke Halsema, burgemeester van Amsterdam, Salo Muller bevordert tot Officier in de Orde van Oranje Nassau voor zijn tomeloze inzet om een individuele tegemoetkoming van de NS voor de naar de concentratiekampen gedeporteerde Joden te realiseren. De doortastendheid van Salo Muller richting de NS is van grote blijvende waarde voor de erkenning van het leed van de Nederlandse Joden. Schade en leed kan nooit meer gecompenseerd worden, vandaar dat Salo een individuele tegemoetkoming heeft bedongen die na een intensieve strijd met juridische druk aanvaard is door de NS.

Hoe deze strijd gevoerd is, met alle intieme details, documenten en e-mails, kunt u lezen in het boek.

 19.50Boek bestellen

 

 7.95Boek bestellen

Omdat niet iedereen bij deze speciale boekpresentatie aanwezig kon zijn hebben we een videopresentatie gemaakt. Hieronder kunt u deze reportage bekijken.

Gepost op

Het Niemann Album

Het Niemann Album

foto’s van vernietigingskamp Sobibor

In samenwerking met Stichting Sobibor

Met de moed der wanhoop kwamen op 14 oktober 1943 Joodse gevangenen in opstand en doodden daarbij ook SS’er en plaatsvervangend kampcommandant Johann Niemann. Pas kort geleden kwamen meer dan 350 foto’s en aanvullende documenten uit zijn bezit boven water. De gedeeltelijk in twee albums verzamelde particuliere foto’s, oorspronkelijk bedoeld als visueel aandenken aan zijn carrière, werpen een nieuwe, indringende blik op de Holocaust in het door Duitsland bezette Polen en de ‘euthanasie’-moorden op lichamelijk en geestelijk gehandicapten in het Derde Rijk waarbij Niemann actief betrokken was.
De in dit boek gepubliceerde unieke fotoverzameling wordt in verschillende bijdragen in een verhelderend historisch kader geplaatst. Ze vormt een even beklemmende als waardevolle informatiebron over de onder de noemer Aktion Reinhardt aangeduide moord op circa 1,8 miljoen Joden in de dodenkampen Belzec, Sobibor en Treblinka, een minder bekend hoofdstuk in de vernietiging van de Europese Joden.

Het Niemann Album (Fotos aus Sobibor.Die Niemann-Sammlung zu Holocaust und Nationalsozialismus) is in het Duits uitgegeven door Bildungswerk Stanisław Hantz e.V. en onderzoeksinstituut Ludwigsburg van de Universiteit Stuttgart. De inhoudelijke bijdragen zijn afkomstig van Martin Cüppers, Annett Gerhardt, Karin Graf, Steffen Hänschen, Andreas Kahrs, Anne Lepper en Florian Ross.

Lees hier de bespreking op NOS.nl

Bekijk hier de NOS herdenking ‘Sobibor: het kamp dat niet bevrijd werd’

Lees de recensie in het Auschwitz Bulletin

Presentatie Fotos aus Sobibor – Dr. Steffen Hänschen

Bekijk hier het inkijkexemplaar

Correctie pagina 141

Uitverkocht

 

Gerelateerde titels

Gepost op

Holocaustexcuses en Zivilcourage – 29 januari 2020

Holocaustexcuses en Zivilcourage

Gerton van Boom

Hilversum, 28 januari 2020

Download de PDF van dit artikel

Tijdens de jaarlijkse Nationale Holocaust Herdenking op zondag 26 januari 2020 in het Wertheimpark in Amsterdam, aan de vooravond van de internationale Holocaustherdenking, dit keer specifiek ter gelegenheid van de bevrijding van Auschwitz door de Russen vijfenzeventig jaar geleden, sprak minister-president Mark Rutte de historische woorden: ‘Nu de laatste overlevenden nog onder ons zijn, bied ik vandaag namens de regering excuses aan voor het overheidshandelen van toen.’

Als laatste in Europa, of in ieder geval veel later dan alle andere West-Europese landen om ons heen, erkent de Nederlandse regering dat de overheid een verwijtbare rol heeft gespeeld bij de registratie, isolatie, beroving en deportatie van de Joodse medelanders, die bij overheidsinstanties niet meer dezelfde bescherming genoten als andere burgers. De excuses zijn rijkelijk laat, maar bovenal zeer onverwachts. Hoewel de wetenschappelijke literatuur unaniem ondubbelzinnig is over de rol van onze ambtenaren en met name onze bestuurlijke gezagsdragers, heeft de regering altijd gezwegen over haar eigen rol. Minister-president Wim Kok heeft destijds weliswaar een redelijke compensatieregeling voor in de oorlog geroofde goederen gefaciliteerd, en in 2000 excuses aangeboden voor de ambtelijk-juridisch kille ontvangst van de uit de concentratie- en vernietigingskampen teruggekomen Joden, maar over de rol van de overheid tijdens de bezetting repte hij met geen woord. Was dit beleid ingegeven uit angst voor verdere schadevergoeding (‘Ons bin zunnig!’) of zag men de schuld gewoonweg niet?

Ook moeten we de excuses nauwkeurig analyseren en de vraag beantwoorden: Zijn de verontschuldigingen afdoende? We zullen de vraag waarom de excuses pas 75 jaar na de oorlog niet behandelen. De vraag stellen volstaat.

Al in februari 1941 werd in Het Parool gesproken over ‘het verraad der clercken?’. Tijdens de oorlog heeft de regering in Londense ballingschap weinig voor de Joden gedaan, maar ze heeft wel gewaarschuwd. Op 17 december 1942 brachten de geallieerde radiozenders, waaronder Radio Oranje, het nieuws dat Joden massaal vervolgd en uitgeroeid werden. In 1943 heeft ‘Londen’ al meerdere keren gesproken over het erbarmelijke lot van de Nederlandse Joden. Men was dus op de hoogte! De regering in exil publiceerde in oktober 1943 een aanvulling op de vooroorlogse ‘Aanwijzingen in geval van een vijandelijke inval’ waarin onomwonden gesteld werd dat het de Nederlandse ambtenaren verboden was om mee te werken aan de Jodendeportaties. Daarna zijn nog tienduizenden Joden gedeporteerd en vermoord. Geen ambtenaar heeft zich aan de vooroorlogse richtlijnen (Landoorlogreglement en Aanwijzingen) en de verboden van de Nederlandse regering in Londen gehouden. Geen ambtenaar heeft ze genoemd.

In bijna alle wetenschappelijke studies na de oorlog is de rol van de Nederlandse overheid bekritiseerd en klonk het verwijt waarvoor Rutte nu pas excuses aanbiedt. Beter laat dan nooit, maar wat een geweldig moeilijke bevalling! Wat zegt dat?

Ik schreef hiervoor dat de excuses onverwacht kwamen. Is dat wel zo? Ik ben van mening van niet. Het komt allemaal door historicus Rob Bakker. Hij schreef het boek Boekhouders van de Holocaust. Nederlandse ambtenaren en de collaboratie. Dit boek verschijnt in april 2020 bij de kleine gespecialiseerde uitgeverij Verbum (mijn uitgeverij dus). Het is een lijvig boek geworden van 736 bladzijden met een uitvoerig overzicht van de collaboratie van de Nederlandse overheid. We gaan een boekpresentatie organiseren in De Balie in april met aansluitend een paneldiscussie. We vonden het interessant om minister-president Mark Rutte hiervoor uit te nodigen. Hij is immers indirect de hoogste baas van alle ambtenaren. We hebben hem maanden geleden uitgenodigd. Het antwoord liet lang op zich wachten. Hij kan om agendatechnische redenen helaas niet komen en verwijst naar de minister van Binnenlandse Zaken. Deze heeft nog niet gereageerd. Maar wat schetst onze verbazing toen wij zondag naar de speech van Rutte luisterden: geen openbaar debat, maar direct excuses. Daar moet een link gelegd kunnen worden. Immers, we hebben een uitvoerig persbericht gestuurd en hebben de vraag gesteld hoe het handelen van deze overheid juridisch geduid moet worden. En waarom er nog steeds geen excuses zijn gemaakt. Toeval? U zegt het maar, ik geloof niet in toeval. Of is de aanjagersrol van Gert-Jan Segers van de ChristenUnie doorslaggevender geweest?

Voordat we verder gaan is het aan te raden de speech van Rutte integraal te lezen. Hij is niet lang en geschreven in goed en helder Nederlands (een ander speerpunt van de Rijksoverheid dat hier goed uitpakt: ambtenaren moeten begrijpelijke taal bezigen). En we gaan onze premier ook niet degraderen tot nationale excuustruus omdat hij zo langzamerhand overal zijn verontschuldigingen voor heeft moeten aanbieden: het gas in Groningen, de beschamende fiscale toeslagenaffaire en nu ook excuus voor de desastreuze Jodenvervolging. Kortgeleden hebben we ook al de compensatieregeling van de NS gehad, in de oorlog een staatsbedrijf. We kunnen er ongetwijfeld nog een groot aantal andere kleinere overheidsschandalen aan toevoegen. Maar terug naar de lezing van de premier.

*

Toespraak van minister-president Mark Rutte bij de Nationale Auschwitzherdenking, Amsterdam1

Toespraak | 26-01-2020

Dames en heren,

De kleine Anny Aa was 1 jaar en bijna 10 maanden oud toen zij werd vermoord in de gaskamer van Sobibor. Haar naam is de 1e van 102.000 namen die deze week worden voorgelezen in Westerbork. De namen van meer dan honderdduizend Joodse medeburgers, van honderden Roma en Sinti – mannen, vrouwen, kinderen. Hier vlakbij krijgen zij ook in steen hun naam terug. Wat zij zelf niet terug kunnen nemen, moeten wij hen teruggeven.

De vraag blijft: hoe kon het gebeuren? Hoe kon het er zijn: zoveel haat, wreedheid en rechteloosheid? Hoe konden vervolging, deportatie en moord zich vrijwel ongehinderd voltrekken, onder de ogen van zovelen?

Het antwoord is donker en ook confronterend.

We kennen de feiten, de verhalen. Van Nederlandse Jodenjagers die duizenden de dood injoegen voor een luttel bedrag aan ‘kopgeld’, zoals dat met een afschuwelijk begrip heette.

Van het verraad dat altijd op de loer lag.

Van het wegkijken, uit zelfbehoud, opportunisme of onverschilligheid – toen mensen werden weggevoerd en hun huizen leeggeroofd.

En ook het wegkijken na de bevrijding, toen de weinigen die uit de hel terugkeerden een kille ontvangst wachtte.

Natuurlijk, er was ook de hoop van onderduik, de moed van verzet, het collectieve opstaan tijdens de Februaristaking. En toch….

En toch was het alles bij elkaar te weinig. Te weinig bescherming. Te weinig hulp. Te weinig erkenning.

En wij vragen ons af wat we in die uitzonderlijke omstandigheden zelf zouden hebben gedaan.

We weten: de Duitse bezetter was meedogenloos. Razzia’s, represailles en marteling waren de instrumenten van een regime van terreur en angst. Hoe moedig zouden wij zijn?

Hopelijk hoeven we die vraag nooit te beantwoorden. Maar het ‘Nooit meer Auschwitz’ bij dit Spiegelmonument vraagt wel om permanente rekenschap van ons, als samenleving. Want 75 jaar na Auschwitz is antisemitisme nog altijd onder ons.

Juist daarom moeten we voluit erkennen wat er destijds is gebeurd en dat ook hardop uitspreken.

Toen een groep landgenoten onder een moorddadig regime apart werd gezet, buitengesloten en ontmenselijkt, zijn we tekortgeschoten. Toen het gezag een bedreiging werd, zijn onze overheidsinstanties tekortgeschoten, als hoeders van recht en veiligheid.

Zeker, ook binnen de overheid was er individueel verzet, maar te veel Nederlandse functionarissen voerden uit wat de bezetter van hen vroeg. Anderen verdroegen het grote kwaad in de hoop nog iets goeds te kunnen doen – wat soms lukte, maar veel vaker niet. En de bittere consequenties van registratie en deportatie werden niet tijdig en niet voldoende onderkend.

Nu de laatste overlevenden nog onder ons zijn, bied ik vandaag namens de regering excuses aan voor het overheidshandelen van toen. Dat doe ik in het besef dat geen woord zoiets groots en gruwelijks als de Holocaust ooit kan omvatten.

Aan ons, de generaties van na de oorlog, is de opdracht te blijven herdenken. Om de doden met hun volle naam te eren. Steeds opnieuw rekenschap af te leggen. Samen pal te staan in het hier en nu.

*

Als we de opbouw van de speech bekijken, neemt de premier een aanloopje naar zijn excuses. Eerst krijgen de criminele medeburgers een verwijt, de Jodenjagers, dan de foute mensen die Joden verraadden. En tot slot de rest van de bevolking dat wegkeek uit ‘zelfbehoud, opportunisme of onverschilligheid – toen mensen werden weggevoerd en hun huizen leeggeroofd’. Pas daarna, en dat zou retorisch de schuld moeten nivelleren alsof de overheid net zo tekort is geschoten als de rest van het land, komt de verwijtbare schuld van de overheidsdienaren. Dat is evenwel een onjuiste voorstelling van zaken; de overheid was schuldiger dan de wegkijkende burger die bang was voor zijn gezin. De gezagdragers hebben het voorbeeld gegeven en aangestuurd op collaboratie. Er is druk uitgeoefend op ambtenaren om gewoon hun werk te blijven doen ongeacht welke consequenties dat werk ook had. ‘Befehl is Befehl’, gold voor de Duitse soldaten, maar ‘Opdracht is Opdracht’ gold voor de ambtenaar. De rot zat aan de top. Heel simpel samengevat is het als volgt gegaan.

Het koningshuis vluchtte onverwachts (en met hulp van de Britten) zonder medeweten en vereiste instemming van de regering. In de chaotische periode van de Duitse invasie besloot de regering min of meer overhaast zelf ook uit te wijken naar Londen. De macht werd overgedragen aan generaal Winkelman die meteen na de capitulatie door de Duitsers uit zijn functie werd ontheven. De Duitsers hebben toen de secretarissen-generaal, de hoogste bazen van de ministeries in Den Haag, in het zadel gehesen. Zo werd de ‘ambtenaar ondergeschikt aan een democratisch gekozen politicus/bewindspersoon’ bevorderd tot ‘ongecontroleerde en ondemocratische zetbaas van een ministerie onder Duits bewind’. Wat was het effect? Een beetje meewerken. Deze houding werd immer gerechtvaardigd door het adagium: ‘meewerken om erger te voorkomen’. En dat heeft dramatisch uitgepakt. De secretarissen-generaal konden invloed uitoefenen maar de prijs was het leven van circa 75% van de Nederlandse Joden. Dat is het hoogste percentage Joodse slachtoffers in West-Europa, zelfs hoger dan in de Heimat van de agressor zelf. Historici spreken van de Nederlandse paradox. Kwam dat alleen door de ambtenaren? Nee, natuurlijk niet, maar zij speelden een rol van betekenis. Zijn de ambtenaren hoofdschuldigen en gelijk aan moordenaars? Evenmin, maar zonder de faciliterende overheid hadden de Duitsers nooit zoveel Joden kunnen deporteren en vermoorden.

De Hoge Raad besloot dat wij in Nederland de Duitse wetten niet mochten toetsen aan de Nederlandse Grondwet en dat we dus moesten gehoorzamen en meewerken. Dit wordt het toetsingsbesluit genoemd. Binnen enkele weken na de Duitse invasie zaten de secretarissen-generaal zelfstandig aan het roer en de Hoge Raad snoerde iedereen de mond met een schandalig, collaborerend en vooral juridisch gemankeerd besluit. Wat moesten de lagere ambtenaren? Wat moesten de burgemeesters? Wat moesten de politieagenten die gedwongen werden? Op deze manier heeft ambtelijk Nederland het land in een hopeloze en buitengewoon compromitterende draaikolk geduwd. En u weet, draaikolken gaan omlaag en sleuren alles mee, in dit geval meer dan honderdduizend onschuldige Joden. Aldus verdronk ook ons collectieve fatsoen. En laten we eerlijk zijn: geen enkele leidinggevende ambtenaar werd gedwongen. Secretarissen-generaal die zouden tegenstribbelen konden alleen worden ontslagen, maar die sanctie bleek overbodig. Het pluche bleek kostbaar een kostbaar bezit. Nazi’s zoals Eichmann, Seyss-Inquart, Rauter, Aus der Fünten en Lages waren enthousiast over hoe het in Nederland ging. Ach, die naïeve Nederlanders… Ze zagen het niet aankomen, ondanks alle voorboden. Maar laat één ding duidelijk zijn: de Nederlandse overheid heeft actief meegewerkt aan een enkele reis van de Joden. Men heeft nooit geanticipeerd en aangestuurd op een retourtje of op terugkeer. Huizen werden verbeurd, inboedels verhandeld, de bezittingen afgenomen met als uitgangspunt dat de Joden niet meer terug zouden komen. Vandaar ook de verbazing van velen toen er toch nog Joden terugkwamen. Dat werpt ook weer licht op de vraag of we geweten hebben van de Holocaust, maar dat is misschien een volgend ‘pijnlijk’ onderwerp.

Ik zou graag willen inzoomen op de volgende zin: ‘Toen het gezag een bedreiging werd, zijn onze overheidsinstanties tekortgeschoten, als hoeders van recht en veiligheid.’ Dat lijkt redelijk. We zijn immers allemaal zwak en kunnen altijd een keer tekortschieten. Maar dat is niet de historische werkelijkheid! Dit is echter slechts een deel van de waarheid omtrent de collaborerende houding van de overheid. Onderzoek toont aan dat het veel erger was. Op tal van punten moeten we concluderen dat de overheid een actieve, initiërende rol heeft gespeeld. De Duitse bezetter werd op zijn wenken en zelfs ongevraagd bediend. Het registreren en de manier waarop dat georganiseerd moest worden was een ambtelijk voorstel. De nazi’s waren aangenaam verrast. Het Ministerie van Sociale Zaken heeft de kwalijkste rol gespeeld. Joden werden mede door de ‘arisering’ van bedrijven werkeloos en moesten voor een uitkering tewerkgesteld worden. Dit ministerie heeft tientallen, zelfs meer dan honderd Joodse werkkampen, opgericht om deze mannen te laten werken. De uitkering ging naar de vrouwen en kinderen. Dat leverde een perfecte administratie op die gratis, ongevraagd en proactief in handen kwam van de Duitsers. Wilt u meer voorbeelden? Die zijn er volop. Lees het boek van Rob Bakker.

‘Zeker, ook binnen de overheid was er individueel verzet, maar te veel Nederlandse functionarissen voerden uit wat de bezetter van hen vroeg.’ Nee, het ging dus soms veel verder. Rob Bakker schrijft er overvloedig over. Houd archiefdeskundige en onderzoeker Lion Tokkie in de gaten die research doet naar de onbekende Joodse werkkampen en de rol van het Ministerie van Sociale Zaken zal blootleggen. De rol van de Joodse Raad is waarschijnlijk geringer geweest dan werd veelal verondersteld. De rol van de overheid daarentegen blijkt veel omvangrijker te zijn geweest dan werd gedacht. Het beeld dat Rutte schetst vertelt slechts de halve waarheid. Negeert Rutte bewust de halve waarheid? Ik vrees van wel. Het kan niet anders. Waarom negeert het kabinet anders de recente stand van wetenschap? Kent hij de holocausthistoriografie wel goed genoeg?

De volgende alinea van Ruttes speech is ook het uitlichten waard: ‘Anderen verdroegen het grote kwaad in de hoop nog iets goeds te kunnen doen – wat soms lukte, maar veel vaker niet.’ Dat klopt helemaal. ‘En de bittere consequenties van registratie en deportatie werden niet tijdig en niet voldoende erkend.’ Dat klopt ook, maar de werkelijkheid duidt dus op een uitruil. Enige vorm van invloed werd geruild tegen de Joden. Collateral damage, gevolgschade noemen verzekeraars dat, er was niets aan te doen, jammer maar helaas voor de Joodse staatsburger. Dat heet institutioneel antisemitisme. En dat is dus iets anders dan wat Rutte zegt.

De excuses van het kabinet, ook al is het 75 jaar na de bevrijding van Auschwitz, moeten niettemin als een zeer belangrijk en niet te onderschatten historisch feit worden beschouwd. Waarom?

Eindelijk hebben we een stap gezet in de richting van onze collectieve schuldverwerking. Ja, u leest het goed, niet alleen de Duitsers als hoofdschuldigen hebben dit verleden te verwerken, ook wij Nederlanders dienen onze bloedeigen paradox te verwerken. Voorheen waren wij Nederlanders alleen maar slachtoffer, Joden en niet-Joden tezamen, maar nu beginnen we eindelijk te wennen aan onze historisch juiste rol: die van collectief medeplichtige. En als we deze treurige rol hebben omarmd kunnen we de volgende stap zetten in de verwerking van ons verleden en dichterbij onze opdracht komen om Auschwitz zich nooit meer te laten herhalen. ‘Nooit meer Auschwitz’ begint bij onszelf. De premier heeft die deur verder opengezet. Maar we zijn er nog lang niet. De veelgeprezen historicus Katja Happe (een Duitse die het ons moet uitleggen!) schreef iets over de Nederlandse volksaard toen ze Veel valse hoop publiceerde over de Jodenvervolging in Nederland. Historici kunnen (of willen) niets met het begrip volksaard. Misschien kunnen anderen dit wel. Waarom wilden de Nederlandse ambtenaren (en veel anderen) zo graag een wit voetje halen bij de nazi’s? Waarom wilden we meewerken en proactief en ongevraagd collaboreren terwijl we wisten dat het voor de Joden schadelijk zou zijn? Dit onderwerp moeten we nu eerst aanpakken.

Daarna moeten we consequenties verbinden aan de kreet ‘Nooit meer Auschwitz’. Er moet een wet komen waarin het niet-solidair zijn met en het niet-opkomen voor kwetsbare en belaagde medeburgers strafbaar wordt gesteld. Een wet voor burgers, individuele ambtenaren (die nu niet in functie aangesproken kunnen worden) en overheidsinstanties. Deze wet moet opgenomen worden in het Wetboek van Strafrecht en op basisscholen al onderwezen worden bij het vak burgerschap. En u zult zien, denk maar even door, dat deze wet veel meer heilzame consequenties heeft dan alleen het voorkomen van genocides. Uw eerste reactie is mogelijk dat dit een naïeve gedachte is? Misschien is dat ook wel zo, maar een andere oplossing is er niet. ‘Nooit meer Auschwitz’ moet in ons DNA gestampt worden, langjarig en door onontkoombare, onherroepelijke sancties omkleed. Iedereen moet weten dat gebrek aan solidariteit niet getolereerd wordt en dat afgedwongen dapperheid de norm is. Zivilcourage als eis. Je kan je niet verschuilen achter regeltjes en belangen. Solidariteit moet juridisch en maatschappelijk een sociaal dwingend moreel kompas worden. ‘Je gaat het pas zien als je het doorhebt.’

Reacties kunt u sturen naar: g.vanboom@verbum.nl

 

1 https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-algemene-zaken/documenten/toespraken/2020/01/26/toespraak-van-minister-president-mark-rutte-bij-de-nationale-auschwitzherdenking-amsterdam. We spreken overigens niet meer van de Nationale Auschwitzherdenking maar van de Nationale Holocaust Herdenking.

Gepost op

Diamantkinderen

Diamantkinderen

Amsterdamse Diamantjoden en de Holocaust

Bettine Siertsema

Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontwikkelden de nazi’s plannen om een eigen diamantindustrie op te zetten. Met het oog op de benodigde expertise bleef een groep Joden die werkzaam was in die bedrijfstak met hun gezinnen lange tijd vrijgesteld van deportatie.
Toch werden in 1944 ook zij naar Bergen-Belsen gestuurd. Toen het Duitse plan op niets uitliep werden van de ene dag op de andere de mannen en vervolgens de vrouwen afgevoerd naar andere kampen, waar velen omkwamen. De kinderen bleven ontredderd en zonder bescherming achter. Zij zouden ten dode opgeschreven zijn in het door honger en tyfus geteisterde kamp, als een Pools-Joodse vrouw, ‘Schwester Luba’, zich niet over hen ontfermd had. Dankzij haar overleven de meeste van de bijna vijftig kinderen. Diamantkinderen vertelt hun opmerkelijke verhaal, zoveel mogelijk in hun eigen woorden. Daarbij is gebruik gemaakt van video-interviews uit de jaren negentig en van speciaal voor dit boek uitgevoerde interviews met nog in leven zijnde kinderen.

Bettine Siertsema (1955) werkt als universitair docent geschiedenis aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Zij publiceerde een studie naar de levensbeschouwelijke aspecten van Nederlandse concentratiekampdagboeken en -memoires, Uit de diepten (diss. 2007) en in 2018 Eerste Nederlandse getuigenissen van de Holocaust, 1945-1946 en een bundeling essays over Holocaustliteratuur, Verhalen van kwaad.

Download of bekijk het inkijkexemplaar

Download het persbericht

Lees de recensie in Het Parool

 24.50Boek bestellen

 

 9.95Boek bestellen

Het eBook is alleen verkrijgbaar in een EPUB3 formaat. Let er op dat deze op oudere ereaders mogelijk niet ondersteund wordt.

Gepost op

Boekhouders van de Holocaust

Boekhouders van de Holocaust

Nederlandse ambtenaren en collaboratie

Rob Bakker

De Holocaust kent volgens historicus Raul Hilberg daders, slachtoffers en omstanders. Maar twee groepen verdienen een aparte vermelding: de overheden en het bedrijfsleven die volgens Hilberg in Duitsland onder de daders vielen. In de bezette landen werden de overheden niet onder de daders geschaard, maar toch speelde de bureaucratie in ieder bezet land een belangrijke rol. Ook de overheid in Nederland waar dit boek over gaat. Van aanvang af waren de Nederlandse ambtenaren niet alleen gesprekspartner van de Duitsers, maar waren ook betrokken bij planning en uitvoering van de Jodenvervolging.

Vrijwel alle van de 200.000 ambtenaren vulden tijdens de bezetting een ariërverklaring in, mede in navolging van ’s lands hoogste rechtscollege de Hoge Raad. Ambtenaren van de bevolkingsregisters in 1050 gemeenten registreerden 160.000 burgers van Joodse afkomst. Zoals een Nederlandse topambtenaar schreef aan de Duitsers tijdens de bezetting: ‘Bevolkingsboekhouding is dienen.’

De Joodse burgers werden ontrecht door overheid en juristen, beroofd met medewerking van het bedrijfsleven, notarissen, makelaars en bemiddelaars. Nederlandse politieagenten haalden Joodse burgers uit hun huis. De Nederlandse Spoorwegen en gemeentelijke tramdiensten vervoerden de gedeporteerden. Nederlandse marechaussee en politie bewaakten de kampen. Van de 140.000 zogenoemde vol-Joden zou bijna 75% de oorlog niet overleven, het hoogste percentage in bezet West-Europa. Na de oorlog moesten de Joodse overlevenden zich uit een ‘juridisch getto’ vechten om hun afgenomen bezittingen terug te krijgen. Dat laatste lukte pas (deels) in het jaar 2000.

Een ongemakkelijke geschiedenis.

Rob Bakker (Bussum, 1949) is journalist, auteur en historicus. Hij studeerde Holocaust- en Genocidestudies (UvA). Op basis van zijn doctoraalscriptie uit 2011 deed hij aanvullend onderzoek en in combinatie met de laatste actuele Holocauststudies maakt hij van de voorheen ‘Joodse’ geschiedenis stap voor stap een uitgesproken Nederlandse geschiedenis.

 29.50Boek bestellen

 

 14.50Boek bestellen

Download het persbericht

Download of bekijk het inkijkexemplaar

Lees de recensie in de Gooi en Eemlander

Lees de recensie in het Nederlands Dagblad

Lees de recensie in de Telegraaf

Lees de recensie in het Binnenlands Bestuur

Bekijk hier het interview met Rob Bakker bij Paperback Radio

Gratis side-boekjes

Rob Bakker – Landoorlogreglement en Aanwijzingen

Waar ambtenaren zich aan moesten houden tijdens de Duitse bezetting…

Jacob L. Lentz – Ambtelijke herinneringen

Vanaf 1938 hoofd van de Rijksinspectie van
de Bevolkingsregisters, tijdens de Duitse bezetting van Nederland van 10 mei 1940-oktober 1944

Bekijk een interactief verhaal over Jacob L. Lentz

 0.00Boek bestellen